In het plangebied Tricht-Laan van Crayestein in de gemeente Geldermalsen wordt een waterberging met overstortput gerealiseerd. VUhbs archeologie is verzocht een archeologisch onderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uit te voeren naar de verwachting op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied ligt tussen de stroomgordel van Schaik en de stroomgordel van de Linge. Ook ten noorden van de beddinggordel van de Linge komen nog oeverafzettingen van de Linge voor, zoals onder meer is aangetoond in eerder onderzoek van VUhbs archeologie aan de Middelweg. Kijkende naar de geomorfologische kaart is het ook mogelijk dat in het plangebied een crevassegeul voorkomt, die op historisch kaartmateriaal lijkt te hebben voortbestaan als een greppel tussen de Laan van Crayestein en de Bulkstraat tot aan de demping in de tweede helft van de 17de eeuw, de 18de eeuw of het begin van de 19de eeuw.Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een hoge verwachting opgesteld voor het aantreffen van sporen en resten van bewoning uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd vanaf de bedijking. Tevens is er een hoge verwachting voor de periode Vroege Middeleeuwen-Late Middeleeuwen op eventuele oeverafzettingen van de Linge in het plangebied. Indien er daadwerkelijk sprake is van een crevassegeul die mogelijk als greppel heeft voortbestaan kunnen ook resten in natte context aanwezig zijn. Hierbij kan gedacht worden aan afvaldeposities. Deze crevasse kan zijn gevormd gedurende het gehele bestaan van de Linge en kan daarom resten bevatten vanaf de Vroege Middeleeuwen, maar op basis van de historische gegevens is het noemenswaardig dat ook resten kunnen voorkomen uit de periode van het ontstaan van Tricht en de bewoning rondom het plangebied. Daarnaast kan in het bijzonder binnen het plangebied een gebouw aangetroffen worden dat voor het eerst zichtbaar is op kaartmateriaal uit het begin van de 19de eeuw en is gesloopt in de eerste helft van de 20ste eeuw. Naar aanleiding van de cultuurhistorische inventarisatie van de gemeente Geldermalsen is dit gebouw aangemerkt als een waardevolle archeologische waarnemingslocatie op de archeologische beleidskaart.Tijdens het booronderzoek zijn op 0.22 m NAP tot 0.06 m -NAP (255-330 cm onder maaiveld) oever- op beddingafzettingen aangetroffen, waarschijnlijk toebehorend aan de stroomgordel van Deil. Hierop zijn komafzettingen gevormd. Deze komafzettingen zijn doorsneden door een crevassegeul, waarschijnlijk vanuit de Linge. Het bovenste pakket, tot 1.72-1.58 m NAP (105-160 cm onder maaiveld), bestaat uit een antropogeen geroerde grond. Op de oeverafzettingen van de stroomgordel van Deil worden archeologische sporen en resten verwacht uit de periode Neolithicum-Bronstijd. Dit is een aanvulling op de verwachting uit het bureauonderzoek, omdat de mogelijke aanwezigheid van deze stroomgordel niet bekend was binnen het plangebied. De in het bureauonderzoek gestelde verwachting voor sporen en resten van bewoning uit de perioden tot de bedijking in de Late Middeleeuwen wordt niet gehandhaafd, gezien het ontbreken van oeverafzettingen van de Linge waarvan deze verwachting afhankelijk is. Het is mogelijk dat door de vorming van de crevassegeul eventueel aanwezige oeverafzettingen van de Linge zijn geërodeerd. In plaats daarvan zijn enkel komafzettingen en afzettingen van een crevassegeul aangetroffen die blijkens historisch kaartmateriaal waarschijnlijk als greppel in het landschap is achtergebleven. De verwachting op het aantreffen van resten in natte context vanaf de Vroege Middeleeuwen in de geulvulling blijft daardoor wel behouden. In het bovenste pakket kan de aanwezigheid van intacte sporen en resten uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd niet worden uitgesloten. Het booronderzoek heeft geen directe resten aangetroffen van de bebouwing die onder meer als archeologische waarnemingslocatie is aangemerkt op de archeologische beleidskaart, maar daar is een verkennend booronderzoek ook geen geschikte methode voor.Op basis van deze bevindingen wordt vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt het vervolgonderzoek uit te voeren als een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Op deze manier kan op de snelste en meest efficiënte wijze inzicht verkregen worden in de eventuele aanwezigheid en aard van archeologische vindplaatsen.
Date: november 2018