Op de ontwikkellocatie Hoogeland-West te Naaldwijk is op twee momenten een inventariserend onderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd. Op een plangebied van 36.250 m2 zijn in totaal 23 putten aangelegd, binnen tien sleuftrajecten. De bodem is in het gehele plangebied zwaar verstoord door bouw-, sloop- en kasbouwactiviteiten in de 20e eeuw.
Ter plaatse van de opstallen van het proefstation was het niet mogelijk een schoon archeologisch vlak aan te leggen. Tussen de voormalige opstallen, in de minder diep verstoorde zones, bleek een wirwar van kabels, leidingen en rioleringen aanwezig. Ten zuiden van de opstallen van het proefstation is kasbouw gepleegd. Even ten noorden van de Prof. Holwerdalaan is hierbij diep gespoeld. In banen van ca 1m breed is de grond tot op ca. 2m diepte volledig verstoord. Ten zuiden van de Prof. Holwerdalaan is de grond minder diep verstoord, maar minimaal tot op de top van de strandwal. Eventueel ooit aanwezige vegetatiehorizonten en/of vondstlagen zijn vrijwel volledig verdwenen of opgenomen in de bouwvoor. Ten noorden van de Zuidweg, in het zuidelijke deel van het plangebied is de bodem eveneens verstoord tot aan de top van de strandwal. Op enkele plaatsen bleek nog een onderzijde van een kleiige vegetatiehorizont aanwezig. Hieronder zijn geen sporen aangetroffen. Ondanks al deze verstoringen zijn er archeologische resten aangetroffen. De archeologische resten die binnen de boven beschreven situatie zijn aangetroffen kunnen worden gevat binnen twee vindplaatsen. Vindplaats 1 betreft sporen van bewoning die meerdere perioden beslaan; de Romeinse tijd, de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. De vindplaats bevindt zich in het uiterste noordoosten van het plangebied, ten noorden en westen van de voormalige opstallen van het proefstation. Vindplaats 2 betreft een geul of watergang welke het plangebied doorsnijdt in een NNOZZW oriëntatie. Het fenomeen is ca. 10 m breed en kent een diepte van ca. 50/75 cm. De geul of watergang is dichtgespoeld met schoon zand.
Gezien het beperkte resterende intacte oppervlak van vindplaats 1, plus de aangetoonde en te verwachten verstoringen door kabels en leidingen, wordt voorgesteld de grondwerkzaamheden ter plaatse archeologisch te begeleiden. Het terrein van de opstallen en gronden van het voormalig proefstation is dermate verstoord dat met grote zekerheid gesteld kan worden dat ook van vindplaats 2 weinig resteert. Het terrein waarin dit verder contextloze (geen sporenvlakken op de flanken) fenomeen is gelegen, kan worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.
