Hamaland Advies heeft in opdracht van Envita Almelo en Arcadis Nederland een archeologisch bureauonderzoek conform protocol BRL SIKB 4002 uitgevoerd voor de herinrichting van de N35 te Heino, Raalte en Mariënheem, gelegen in de gemeente Raalte. Deze herinrichting is bedoeld om de veiligheid op de N35 te bevorderen. Het tracé van de herinrichting heeft vier deeltrajecten: HeinoNoord, Heino-Raalte, Mariënheem-West, Mariënheem-Oost.Er zijn algemene maatregelen op het hele traject van de N35 gepland en op deeltrajecten specifieke maatregelen gepland, die gerelateerd zijn aan specifieke knelpunten / ongevalscijfers.De algemene maatregelen zijn:• verwijderen van obstakels dicht bij de weg;• blokkeren van doorsteken in de berm tussen hoofdweg en parallelweg;• verplaatsen van oversteekplaatsen in recreatieve routes.Hiervoor wordt binnen het bestaande wegvak, aan het bestaande wegdek en de berm gewerkt. Er worden geen grondwerken verricht die een (nieuwe) verstoring in de bodem veroorzaken. Hierdoor blijft de verstoring binnen de bestaande gemeentelijke archeologische vrijstellingsgrenzen. Er behoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd als de verstoringen minder dan 50 cm-mv bedragen (vrijstellingsgrens voor archeologisch onderzoek).De geplande deeltraject specifieke maatregelen veroorzaken bodemverstoringen die nog niet in detail bekend zijn, maar naar verwachting tot circa 1,00 m-mv diep zullen gaan. Van de geplande faunapassages is nog niet bekend welke omvang (diepteligging en breedte) ze hebben, omdat dit afhankelijk is van de soort fauna die er gebruik van gaat maken. Bekend is echter dat ze onder het bestaande fundatiebed van de N35 door gaan lopen en daarmee dieper dan 1,00 m-mv zullen liggen. Alle geplande deeltraject specifieke maatregelen zullen de bodem tot in de archeologische waardevolle lagen beïnvloeden.Op basis van de archeologische beleidskaart van gemeente Raalte blijkt dat de geplande deeltraject specifieke maatregelen in archeologische gebieden liggen met verschillende archeologische verwachtingen, variërend van laag tot hoog, welke mogelijk vindplaatsen bevatten uit de Late Steentijd tot en met de Nieuwe Tijd. Daardoor kunnen bij alle geplande deeltraject specifieke maatregelen, door de geplande bodemingrepen, mogelijk archeologische waarden worden verstoord.Dit bureauonderzoek is uitgevoerd om, voor de geplande deeltraject specifieke maatregelen, de te verwachten archeologische waarden in kaart te brengen. Dit resulteert in een meer gespecificeerde verwachtingskaart met op basis van het bureauonderzoek aangescherpte verwachtingswaarden.Tevens worden op de verwachtingskaart de locaties van de deeltrajecten aangegeven en de omvang, de aard en de diepte van de geplande bodemingrepen gespecificeerd. Ook wordt per deeltraject aangegeven welke advieszones er zijn en waar vervolgonderzoek uitgevoerd moet worden en waar mogelijk planaanpassingen noodzakelijk zijn om belangrijke vindplaatsen in situ te kunnen behouden.ConclusieHet bureauonderzoek toont aan dat alle deeltrajecten een lage, middelhoge en/of hoge archeologische verwachting hebben op vondsten uit alle perioden. De bodem is door agrarische bewerking en de eerdere werkzaamheden aan de N35 mogelijk reeds verstoord van 0,30-1,00 m-mv. De top van het dekzand is bij alle deeltrajecten aanwezig op een diepte van 0,50 m-mv tot 1,00 m-mv. In de top van het dekzand kan, afhankelijk van de bodemkundige situatie, een intacte veldpodzol of haarpodzol aanwezig zijn. Hierop is in veel gevallen vanaf de Late Middeleeuwen of de Nieuwe Tijd een eerdlaag gevormd die dikker is dan 15 cm en zelfs dikker dan 50 cm bij een hoge zwarte of bruine enkeerdgrond. Deze eerdlaag kan, afhankelijk van de dikte, in het verleden mogelijke onderliggende archeologische vindplaatsen hebben beschermd tegen bodemingrepen.Vanwege de vigerende vrijstellingsgrenzen in het archeologiebeleid van de gemeente Raalte is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk bij:- Deeltraject Heino-Noord- Deeltraject Heino-Raalte: maatregel Parallelweg West bij km 16,5 en 16,65- Deeltraject Mariënheem-Oost, en alle faunapassages.Aanvullend onderzoek, is op grond van de overschrijding van de vrijstellingsgrenzen en de middelhoge en hoge archeologische verwachting wel noodzakelijk bij Deeltraject Heino-Raalte, Maatregel Parallelweg Oost tussen km 16,0 en 17,0. Tevens dient bij het archeologisch onderzoek ter plaatse van deeltraject Mariënheem-Oost, rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van Conventionele Explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Archeologisch onderzoek is daarom niet eerder mogelijk, nadat dit deeltraject is vrijgegeven door een senior OCE deskundige van een WSCS OCE gecertificeerd bedrijf.SelectieadviesPlanaanpassing (behoud in situ) Hamaland Advies adviseert om bij de maatregelen die onderzoeksplichtig zijn een planaanpassing door te voeren, waardoor de bodemingrepen beperkt blijven tot de bouwvoor en/of – indien aanwezig- de bovenzijde van het aanwezige esdek tot een maximale diepte van 50 cm-mv, rekening houdend met een bufferzone van circa 20 cm boven het potentiële archeologisch niveau (basis esdek en top dekzand). Hierdoor kunnen mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen in situ behouden blijven.Een dergelijke planaanpassing kan bijvoorbeeld bestaan uit het beperken van de aanlegdiepte of het verhogen van de aanlegdiepte van de geplande maatregel. Ook kan ervoor gekozen worden om het tracé ter plaatse van de betreffende maatregel te wijzigen en te verleggen tot buiten de archeologisch waardevolle zones. Een dergelijke aanpassing is echter niet aan te raden voor Parallelweg Oost, omdat het verleggen van de locaties van deze maatregel vrijwel niet mogelijk is zonder in gebieden terecht te komen waarvoor een nog hogere archeologische verwachting geldt (dekzandwelvingen en dekzandruggen met een oud landbouwdek) en er dus een grotere kans bestaat op aanwezigheid en dus verstoring van archeologische vindplaatsen. Indien een planaanpassing niet mogelijk of niet wenselijk is, dan dient een inventariserend veldonderzoek plaats te vinden met verkennende boringen om de mate van intactheid van de bodem en de bodemsamenstelling vast te stellen.Bij de volgende onderzoeksplichtige maatregel is dan een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase noodzakelijk:- Deeltraject Heino-Raalte, maatregel Parallelweg Oost tussen km 16,0 en 17,0: 28 boringen tot 0,75 m-mv;Voor een tweetal deeltrajecten is vervolgonderzoek optioneel. Hoewel het gemeentelijk beleid geen vervolgonderzoek voorschrijft, adviseren wij om dit wel te doen, omdat er volgens het door Hamaland Advies uitgevoerde bureauonderzoek een verhoogde trefkans geldt op archeologische vindplaatsen rond historische erven. Dit is met name bedoeld om het risico van het aansnijden van vindplaatsen bij grondwerkzaamheden tijdens de uitvoering (en derhalve vertraging in de voortgang van de werkzaamheden) zoveel mogelijk te voorkomen.Voor vlakelementen geldt een boordichtheid van minimaal 6 boringen per hectare. Voor lijnelementen wordt geadviseerd om in de verkennende fase om de 40 meter een boring te zetten in het hart van het nieuwe tracé.- Optioneel: Deeltraject Mariënheem-West: 10 boringen tot 0,75 m-mv;- Optioneel: Deeltraject Mariënheem-Oost: 30 boringen tot 0,75 m-mv.Het doel van een inventariserend booronderzoek (verkennende fase) is de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting te toetsen. Met dit booronderzoek wordt tevens de mate van intactheid van de bodem en de bodemsamenstelling bepaald. De verkennende boringen worden bij vlakelementen zoveel mogelijk in een driehoeksgrid geplaatst en zullen tot 25 cm in de ongeroerde grond worden doorgezet tot 25 cm in het ongeroerde dekzand. Bij lijnelementen zullen de boringen om de 40 meter in het hart van het nieuwe tracé dienen te worden gezet.De volgende vragen dienen op basis van het verkennend onderzoek beantwoord te worden:• Wat is de bodemopbouw en de mate van intactheid van het bodemprofiel binnen de verschillende gebieden van de maatregel? Kijk daarbij specifiek naar het voorkomen van moderpodzolen met daarop een esdekje, aangezien deze de grootste kans op archeologie bieden.• Waar en tot welke diepte is de bodem verstoord?• In hoeverre zijn er archeologische vindplaatsen in het gebied aanwezig en welke potentie hebbendeze vindplaatsen?• Is aanvullend veldonderzoek door middel van karterende boringen en/of proefsleuvenonderzoeknoodzakelijk? Daarnaast adviseert de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) om te onderzoeken wat de potentie is van beekdalbodems voor vegetatiereconstructies. De N35 doorsnijdt een aantal dalen en flanken van dekzandruggen. Dit vergt nadere uitwerking bij het vervolgonderzoek.Beoordeling selectieadvies en voorbehoudDe RCE heeft als adviseur van het bevoegd gezag (Rijkswaterstaat) voor de archeologische procedure, in de periode van 25 september tot 2 november 2017 de resultaten van het conceptrapport, versie 1.4, getoetst. De door Arcadis, op basis van het reactieformulier van de RCE geselecteerde opmerkingen, inclusief de aanvullingen van 14 juli en 28 november 2017 van drs. E. Goossens, senior projectleider van Arcadis, zijn in rapportage, versie 2.1, verwerkt.Op 22 mei 2018 zijn op verzoek van Arcadis Nederland B.V. (de heer E. Goossens en N. Meijerink) tracéwijzigingen doorgevoerd in de rapportage (versie 2.5). Op 12 april 2019 zijn op verzoek van Arcadis (dhr. K. Mol) aanpassingen verricht aan het rapport versie 2.5. Het gaat dan vooral om kleine aanvullingen en verduidelijkingen en het weghalen van niet geplande maatregelen in tekst en kaarten. Op 10 mei 2019 zijn op verzoek van Arcadis (dhr. K. Mol) aanpassingen verricht aan het rapport versie 2.6. Het gaat dan vooral om aanvullingen, verduidelijkingen en het weghalen van codes van maatregelen en niet geplande maatregelen in tekst en kaarten. Volgens procedure wordt dit definitieve rapport door de opdrachtgever aangeboden aan het bevoegd gezag voor toetsing (Rijkswaterstaat) en haar adviseur, de RCE. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een besluit of en in welke vorm vervolgonderzoek noodzakelijk is of niet. Wij wijzen erop dat het besluit van het bevoegd gezag af kan wijken van het selectieadvies dat door Hamaland Advies afgegeven is.Op grond van dit besluit, dient voor de deeltrajecten waar vervolgonderzoek noodzakelijk is, een Plan van Aanpak voor verkennend booronderzoek te worden opgesteld en te worden getoetst door de RCE. Daarna kan het booronderzoek worden uitgevoerd. Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort en bij de gemeente Raalte