In opdracht van Ecogroen (namens Vereniging Natuurmonumenten) heeft Sweco
Nederland B.V. een archeologisch inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd op de locaties van plagvakken in het plangebied Duin & Kruidberg ten zuiden van IJmuiden in de gemeente Velsen.
Het plangebied ligt in het duingebied en het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en bestaat uit 29 zones (plagvakken) waar Natuurmonumenten voornemens is maatregelen te treffen gericht op het bestrijden van exoten door middel van plaggen, het verwijderen van opslag en struweel. Bij het plaggen zal circa 0,25 m van de toplaag afgegraven worden, daarnaast wordt de grond in meer of mindere mate geroerd bij het verwijderen van struweel en bomenstronken.
Voorafgaand aan dit onderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd. De gespecificeerde archeologische verwachting uit het bureauonderzoek is als volgt: “Het plangebied kenmerkt zich door een gestapeld landschap waarin meerdere archeologische niveaus voorkomen. Archeologische resten worden voornamelijk verwacht in de top van de afzettingen van de oude duinen, die verwacht worden vanaf 5 m +NAP en daaronder. Deze stammen uit de periode neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Dit wil zeggen dat ingrepen in de lager gelegen delen van het plangebied mogelijk dit niveau kunnen raken. Er bestaat een mogelijkheid dat ook in de afzettingen van de jonge duinen archeologische resten aanwezig zijn uit de periode vanaf de 10e eeuw tot uiterlijk de 17e eeuw. Deze kunnen vanaf maaiveld verwacht worden, dan wel direct onder een bouwvoor en/of een antropogeen ophoogpakket, bijvoorbeeld een plaggendek.”
Voor het verkennend booronderzoek zijn 39 boringen uitgevoerd verspreid over
29 plagvakken. In plagvak 8-2-A zijn twee kruisende raaien met boringen geplaatst. Doel van het verkennende booronderzoek is de bodemopbouw en de mate van intactheid daarvan. Specifiek is het doel van dit verkennende booronderzoek het vaststellen of en zo ja waar de top van het Oud Duin (Formatie van Naaldwijk,Laagpakket van Schoorl) aanwezig is. Hierbij is het van belang in het booronderzoek, voor zover aanwezig, vast te stellen wat de aard en lithologische gelaagdheid van de afzettingen is, of er humeuze- of vegetatieniveaus aanwezig zijn en of er aanwijzingen zijn voor een abrasie- of erosieniveau van het Oud Duin als gevolg van de zandverstuivingen en ontwikkeling van paraboolduinen (‘loopduinen’) vanaf de 10e eeuw tijdens de afzettingsfase van de Jonge Duinen.
Uit het booronderzoek is komen vast te staan de in de plagvakken 5-2, 7-2, 7-3-A, 7-3-B, 7-4 en 7-9-A, 8-2-A en 8-5 humeuze niveaus in het duinzand aanwezig zijn. Deze zijn geïnterpreteerd als de top van het Oud Duinzand (zie bijlage 3; boringen 3, 7, 11, 15, 21, 23, 24, 25, 27, 29, 31, en 32). In andere boringen is de overgang van het Jong Duinzand naar het Oud Duinzand waargenomen op basis van minieme kleurverschillen in combinatie met een abrupte grens (boringen 8 t/m 10, 12, 13, 16 t/m 20, 22, 26, 28, 30). Deze dieptes komen in veel gevallen overeen met de aangetroffen humeuze niveaus. Deze top van het Oud Duin is plaatselijk grijs, bruingrijs tot donkerbruin en is zwak tot matig humeus en kalkloos.
Er zijn in de boringen geen archeologische indicatoren en/of vondsten aangetroffen.
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen, mits de uitstuiving in de plagvakken na de realisatie zodanig wordt beperkt dat in de plagvakken met een humeuze laag in de top van het Oud Duin minimaal 0,3 m boven dit niveau aanwezig blijft. Dit betreft de plagvakken 5-2, 7-2, 7-3-A, 7-3-B, 7-4, 7-9-A, 8-2-A en 8-5. De aanbeveling voor vervolgonderzoek geldt voor ingrepen dieper dan 0,9 m -mv in plagvak 5-2, ingrepen dieper dan 0,8 m -mv in plagvakken 7-2, 7-3-A, 7-3-B, 7-4, 7-9-A en 8-2-A. Voor plagvak 8-5 geldt dit voor ingrepen dieper dan 0,7 m -mv.