Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek kan worden gesteld dat het plangebied op een hoger gelegen terrasafzettingswelvingen nabij watervoorzieningen ligt. De relatief hoge ligging van het plangebied nabij watervoorzieningen maakt het een aantrekkelijke vestigingslocatie voor zoweljager verzamelaars als latere landbouwende samenlevingen. Voor de periode midden- en laat-paleolithicum tot en met vroege middeleeuwen geldt een hoge verwachting. Uit historische kaartmateriaal blijkt dat het plangebied tot ver in de nieuwe tijd in gebruik was als heide. De omgeving van het plangebied wordt eind 19e eeuw ontgonnen als delen van het plangebied als bos in ontginning worden gebracht. Voor de periode volle middeleeuwen tot en met eind 19e eeuw geldt een lage archeologische verwachting en voor de periode vanaf eind 19e eeuw een middelhoge archeologische verwachting.
De graafwerkzaamheden bij de voorgenomen plantontwikkeling kunnen een negatieve impact hebben op het potentiële archeologische niveau. Op basis van de bodemkundige gesteldheid (veldpodzolgronden op de dekzandruggen en oudere
stuifzanden) kunnen onder de dunnen humeuze bovengrond (0-25 centimeter) archeologische resten aanwezig zijn. Indien de graafwerkzaamheden binnen het plangebied dieper dan 25 centimeter onder maaiveld reiken kunnen eventueel aanwezige archeologische resten verloren gaan.
Omwille van bovenstaande wordt archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Dit kan plaatsvinden in de vorm van een verkennend booronderzoek om de intactheid van de bodem en de diepteligging van potentiële archeologische niveaus vast te stellen. Hiermee kan de ondergrond in kaart worden gebracht en de ouderdom (en dus de archeologische verwachting) worden toegespitst