In opdracht van de gemeente Eindhoven heeft RAAP op 25 en 26 september 2018 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in plangebied De Hooghwerf (deelgebied 1) te Eindhoven, gemeente Eindhoven. Door het bevoegd gezag is besloten om een doorstart naar een opgraving te maken, die van 22 januari tot en met 31 januari 2019 is verricht. Het voornaamste doel daarvan was het veiligstellen van de wetenschappelijke informatie (behoud ex situ).In opdracht van Moeskops bouwbedrijf bv heeft RAAP op 1 april 2019 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in plangebied De Hooghwerf (deelgebied 2) te Eindhoven (stadsdeel Gestel; gemeente Eindhoven). Door het bevoegd gezag is besloten door te starten naar een opgraving, die heeft plaats gevonden van 12 t/m 18 april 2019. Het voornaamste doel daarvan was het veiligstellen van de wetenschappelijke informatie (behoud ex situ). Onderhavig onderzoeksgebied (deelgebied 2) ligt ten oosten van deelgebied 1, dat in de periode 2018/2019 al is onderzocht en apart is gerapporteerd. Het oostelijk deel van het plangebied ligt op een kleine dekzandrug, ingeklemd tussen het beekdal van de Gender in het westen en de Dommel in het oosten. Het westelijke deel van het plangebied ligt op de overgang van de dekzandrug naar het Genderdal. In de hogergelegen delen heeft zich een droge veldpodzol ontwikkeld, maar is de bodem onthoofd. In grote delen van het lage gebiedsdeel heeft zich een natte veldpodzol met een venige of moerige toplaag gevormd. Volgens paleogeografische gegevens is in de lagere zone rond 2750 voor Chr. veen of moerig materiaal gevormd, dat tussen 800 en 1500 na Chr. is verdwenen. Tussen de 11e en de 13e eeuw is de laagte gedeeltelijk opgehoogd met een ca. 30 cm dik zandpakket. Later werd het plangebied als akkerland in gebruik genomen en werdeen esdek gevormd.Deelgebied 1 (4670058100 )De oudste vondsten dateren uit de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen (merovingische en karolingische tijd). Bewoningssporen uit deze perioden ontbreken, maar moeten worden gezocht op de hogergelegen directe omgeving rond de Hoogstraat. Vindplaats 1 bestaat uit een erf en bijbehorende ontwaterings- en verkavelingsgreppels uit de late middeleeuwen A. Deze sporen markeren het begin van een langdurig gebruik van het plangebied. De bewoners voerden een gemengd boerenbedrijf, waarbij op de dekzandrug graan, vlas en hennep werd geteeld en vee (rund, paard, varken en schaap/geit) werd geweid op graslanden in het beekdal. Verder zijn er aanwijzingen voor de productie van ijzer, en wellicht ook de productie van wol en het winnen van veen of moerig materiaal in hetbeekdal. De greppels zijn parallel aan de dekzandrug gelegen en lopen dood in een natuurlijke laagte. Vindplaats 2 dateert in de late middeleeuwen B en de nieuwe tijd. In deze periode is geen sprake meer van bewoning in het plangebied, maar het gebruik ervan zet onverminderd voort. De inrichting van het plangebied wordt radicaal omgegooid. Grote greppels wateren af naar de Gender en zijn dus op hoofdlijnen haaks op de Hoogstraat georiënteerd, waar vermoedelijk ook de bewoning ligt. De grote greppels zijn onderdeel van een beemdenstructuur in het dal van de Gender. Deze blijven in gebruik tot in de late 19e of de 20e eeuw. De overige resten bestaan uit losse sporen, waaronder een waterkuil en zandwinkuilen uit de late 19e of de 20e eeuw.Voor het aardewerk richtte men zich aanvankelijk op lokale produktie. In de 11-13e eeuw verkreeg men het vaatwerk van pottenbakkers uit onder meer Zuid Limburg, de regio Luik en het Rijnland (Pingsdorf, Paffrath, Langerwehe, Aken, Keulen, Frechen en Westerwald). Latere baksels zijn vermoedelijk geproduceerd in het Nederrijnse gebied of pottenbakkerscentra zoals Bergen op Zoom, Gennep, ’sHertogenbosch en Oeffelt/ Boxmeer. Voor het natuursteen (tefriet, leisteen, steenkool) onderhielden de bewoners van Gestel contacten met Zuid-Limburg, de Eifel en de Ardennen/Noord-Frankrijk.Deelgebied 2 (4670058100)Er zijn twee archeologische vindplaatsen aangetroffen. Vindplaats 1 bestaat uit een 12e eeuwse waterput en hoort bij een erf. De waterput lag ongeveer 35 m ten oosten van een sporencluster in deelgebied 1 uit dezelfde periode. Gezien de afstand tussen beide is waarschijnlijk sprake van twee erven. De bewoners van het erf deden aan akkerbouw en verbouwden rogge. Mogelijk teelden zij, net als hun buren, tevens vlas en hennep, en deden ook aan veeteelt. In dat geval voerden de bewoners van beide erven een gemengd boerenbedrijf, hoewel enige specialisatie niet kan worden uitgesloten.Aan de Hoogstraat zijn één of twee erven uit de Nieuwe tijd aangesneden (vindplaats 2). De lengte bedroeg 46 m en de begrenzing werd in het oosten gevormd door de Hoogstraat en in het westen en vermoedelijk ook in het noorden en zuiden door houtwallen. Op het zuidelijke erf stonden twee gebouwen. Het eerste pand (gebouw 1) had (een kelder met) een bakstenen fundering en mogelijk ook opgaand bakstenen muurwerk. Het baksteen wijst op een 16e -18e eeuwse ouderdom. Vijf meter zuidoostelijker stond een tweede gebouw (gebouw 2). Daarvan is slechts een klein deel aangetroffen, zodat de afmetingen niet bekend zijn. Ook dit had een bakstenen fundering. Hier wijst het baksteen ook op een 18e eeuwse ouderdom. Het is onduidelijk of de gebouwen gelijktijdig hebben bestaan. Op eenkaart uit dezelfde periode staat langs de Hoogstraat een rij gebouwen afgebeeld, juist ter hoogte van het plangebied. Gebouwen 1en 2 maakten daar mogelijk deel van uit.Gebouw 2 ligt over een bijzondere kuil, met een forse hoeveelheid vondsten. Het bouwmateriaal uit de kuil is afkomstig van een statig bakstenen gebouw met vloertegels, een pannendak en (gebrandschilderde) glazen vensters. Ook de overige inventaris van de kuil wijst op bovengemiddelde welstand; hiervan getuigen een duur trechterbekertje, twee versierde stukken vaatwerk van bijzondere majolica, een sierlijke glazen drinkbeker en drie zilveren munten. De datering van het aardewerk wijst op een gebruik van het erf grofweg in de periode 1550-1575, en de munten wijzen op een sluitingsdatum na september 1579 danwel 1580. Het pand lijkt echter 25 tot 50 jaar eerder te zijn gebouwd. Resten van melkteilen vormen een indicatie dat men vee kan had. Enkele kogels van een arquebus of musket kunnen wijzen op jacht, maar ook op oorlogshandelingen. Dit laatste wordt ondersteund door de botresten van een kat. Het dier is gevild en mogelijk opgegeten, zoals in 1583 is gebeurd tijdens het beleg van Eindhoven. Uit historische bronnen is bekend dat onder andere Eindhoven, maar ook Gestel, in het daarop volgende jaar - 1584 - geheel in puin liggen en deels zijn ontvolkt. In de nasleep van deze crisisperiode kan de kuil zijn uitgegraven door de bewoners vangebouw 1 om kapotte huisraad en huishoudelijk afval in te dumpen.Reeds vanaf de middeleeuwen richtte men zich voor het aardewerk aanvankelijk op lokale productie. In de 11-13e eeuw verkreeg men zijn vaatwerk van pottenbakkers uit onder meer Zuid-Limburg, de regio Luik en het Rijnland. Latere baksels zijn vermoedelijk geproduceerd in het Nederrijnse gebied, of pottenbakkerscentra zoals Oosterhout, Bergen op Zoom, Gennep, ’s-Hertogenbosch en Oeffelt/ Boxmeer. Vaatwerk zoals het Eindhovense majolica-vaatwerk is vooral geproduceerd in Engeland en de Nederlanden (met name Antwerpen), maar werd ook vervaardigd in Keulen en Frechen. Voor het natuursteen (tefriet, leisteen, steenkool) onderhielden de bewoners van Gestel contacten met Zuid - Limburg en de Eifel, maar ook de Ardennen/Noord-Frankrijk (deelgebied 1). De productieplek van het 16e eeuws glas is niet bekend. Alle archeologisch relevante delen van het plangebied zijn onderzocht en de wetenschappelijke informatie is daarmee ex situ bewaard. Daarmee heeft de gemeente Eindhoven aan haar archeologische verplichting voldaan. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor de geplande planvorming.
Files not yet migrated to Data Station. Files for this dataset can be found at https://easy.dans.knaw.nl/ui/datasets/id/easy-dataset:198928.
Issued: 2019-04-19