Drukte op de rand van de sandr; vindplaats 2 te Rhenen-Remmerden (rotonde N225), Drukte op de rand van de sandr; vindplaats 2 te Rhenen-Remmerden (rotonde N225), gemeente Rhenen; een archeologische opgraving

Inleiding In opdracht van de provincie Utrecht heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in augustus 2009 een opgraving uitgevoerd op het terrein van een geplande rotonde aan de zuidoostzijde van het bedrijventerrein Rhenen-Remmerden in de gemeente Rhenen. In het plangebied waren bij een karterend en waarderend onderzoek de resten aangetroffen van een aantal boerderijen en bijgebouwen uit de Bronstijd en IJzertijd (Schute, 2009a). De gemeente Rhenen heeft (op basis van een eerder tussenoverleg) besloten deze vindplaats (‘vindplaats 2’ van het vooronderzoek) te behouden en de sporen en resten op te laten graven (Jongste, 2008). Het veldwerk is uitgevoerd van 17 t/m 31 augustus 2009. Veldwerk In totaal zijn negen putten aangelegd met een totale omvang van 3.273 m². Tijdens het onderzoek op vindplaats 2 zijn in totaal 389 sporen aangetroffen, die kunnen worden ingedeeld in verschillende categorieën. Het gaat om 281 archeologisch relevante sporen (paalkuilen, kuilen, haardkuilen, een greppel en een mogelijke silo). Daarnaast zijn 108 sporen gevonden die niet direct van archeologisch belang zijn. De grondsporen zijn matig bewaard gebleven. Dit betekent dat van de aangetroffen grondsporen de bovenkant ontbreekt en dat relatief ondiepe grondsporen niet aangetroffen zijn. Structuren Op basis van de uitwerking zijn vijftien structuren onderscheiden. Er is sprake van drie huisplattegronden (huizen 2, 3 en 4: twee boerderijen en één boerderij of bijgebouw) en twaalf spiekers (acht vierpalige, drie zespalige en één achtpalige). Daarnaast is er in enkele delen van de opgraving sprake van ‘palenzwermen’ waarin (fragmentarische) structuren verborgen lijken te gaan. Huis 1 is een structuur die na afloop van het proefsleuvenonderzoek werd onderscheiden in een zone in het midden van het latere opgravingsareaal (Schute, 2009a) Tijdens de definitieve uitwerking van de opgravingsgegevens is echter besloten om deze structuur niet langer als geldig te beschouwen maar wel te benoemen. De drie huisplattegronden waarover geen twijfel bestaat, liggen alle drie min of meer in de zuidwestelijke hoek van de opgraving. De oriëntatie (noordwestzuidoost, haaks op de gradiënt van het landschap) en configuratie van deze structuren komt overeen met die van de structuren die op de nabijgelegen vindplaats Rhenen-Remmerden zijn aangetroffen (Van Hoof & Meurkens, 2005). De structuren van vindplaats 2 (huis 2, huis 3 en huis 4) kenmerken zich door twee rijen staanders. Opvallend is dat van deze drie structuren geen enkele wandpaal of andere vorm van wandconstructie resteert. De oorzaak hiervan is de matige gaafheid van de vindplaats. Mogelijke ingangspartijen zijn wel aangetroffen: de smallere stijlenparen aan de zuidoostelijke uiteinden van huis 3 en huis 4 duiden hierop. De plattegronden zijn minimaal 12,6 m, 17,4 m en 6,2 m lang. Deze lengten zijn echter geba seerd op de constructie van palen; de huizen zelf moeten enkele meters langer zijn geweest. Hoogstwaarschijnlijk gaat het om woonstalhuizen, waarin een deel van het huis werd gebruikt om vee te stallen en het andere deel van het huis als woonruimte werd gebruikt. De huisplattegronden van Rhenen-Remmerden zijn op basis van aan de huisplattegronden gerelateerd vondstmateriaal gedateerd in de Midden Bronstijd en de overgangsfase van Midden naar Late Bronstijd. Dit komt goed overeen met het idee dat dit type huizen met regelmatig geplaatste paren middenstaanders gedurende de tweede helft van de Midden Bronstijd in gebruik was (Bourgeois & Arnoldussen, 2006). Het onderscheiden van spiekers op een vindplaats waar verschillende palenzwermen voorkomen, is meestal een lastige zaak. Groepen van vier palen in een (min of meer) vierkante of rechthoekige configuratie zijn in dergelijke palenzwermen al gauw te onderscheiden. Over het algemeen zijn alleen spiekers als geldig beschouwd waarvan de paalkuilen overeenkomsten vertonen in vorm, diepte en/of diameter en die dezelfde oriëntatie en vergelijkbare afmetingen (zijden van 2 à 2,5 m) hebben als in het veld herkende spiekers. Op die manier zijn twaalf spiekers onderscheiden. Ze hebben dezelfde oriëntatie als de aangetroffen huisplattegronden of een oriëntatie die hier haaks op ligt. In de zuidwestelijke hoek van de opgraving liggen zes spiekers bij elkaar (spiekers 4 t/m 9). In het noordelijke deel van het opgravingsareaal zijn vijf spiekers onderscheiden (SP01, SP02, SP03, SP11 en SP12). De laatste, tiende, spieker is aangetroffen net ten zuiden van palenzwerm 3. Acht van de spiekers (SP02, SP03, SP06, SP08 en SP09 t/m SP12) zijn opgebouwd uit vier palen. Drie spiekers bestaan uit zes palen (SP01, SP05 en SP07) en één spieker (SP04) lijkt acht palen te tellen. Hoewel op vindplaats 2 uit veel verschillende perioden materiaal en/of grondsporen aanwezig zijn, lijkt de hoofdperiode van bewoning de Midden Bronstijd te zijn. Uit deze periode zijn in ieder geval drie huisplattegronden afkomstig en mogelijk gaan er meer (woon)gebouwen schuil in de verschillende palenzwermen die zijn aangetroffen. Behalve deze huisplattegronden zijn twaalf spiekers onderscheiden op het terrein. Het kan bijna niet anders dan dat een deel hiervan behoort bij de periode van bewoning in de Midden Bronstijd. Op basis van de dateringen van de spiekers kan deze koppeling echter niet gemaakt worden; slechts vier van de twaalf spiekers bevatten aardewerk; dit is gedateerd in de Vroege Bronstijd (één spieker) en de IJzertijd (drie spiekers). Kuilen In totaal zijn 23 sporen als antropogene kuilen aangemerkt: een opmerkelijk laag aantal. De kuilen bevinden zich voornamelijk in twee zones op het terrein, namelijk in het noorden/noord westen en in het uiterste oosten van het opgravingsareaal. Relaties tussen huizen en kuilen zijn onduidelijk. Een interpretatie als afvalkuilen is niet aannemelijk, gezien het ontbreken van vondstmateriaal. Een andere mogelijkheid is dat het gaat om grind- of grondwinningskuilen, wateropvangkuilen of opslagkuilen die gebruikt zijn om iets in de grond, relatief koel, te bewaren. In het oostelijke deel van de opgraving zijn zeven kuilen aangetroffen met brandlagen of een zeer houtskoolrijke vulling. Tijdens het vooronderzoek waren in de oostelijke zone ook al drie haardkuilen aangetroffen. Dit is opvallend aangezien juist deze helft van de opgraving arm is aan paalsporen en structuren. Die liggen vrijwel alle in het westelijke deel. Vijf van de zeven houts koolrijke kuilen die bij de opgraving zijn aangetroffen, zijn als haardkuilen geïnterpreteerd (S198, S199, S202, S230 en S286). In de uiterste noordoosthoek van de opgraving (put 2) is een kuil aangetroffen die in verschillende opzichten afwijkt van de overige sporen op het terrein (S263). Met name de verhouding tussen de diameter en de diepte (smal en diep) springt bij S263 in het oog. Op basis van de bovenstaande bijzonderheden is de kuil als een silo geïnterpreteerd. Synthese Samenvattend kan worden gesteld dat vanaf het Laat Neolithicum/de Vroege Bronstijd de eerste tekenen van activiteit zichtbaar worden in de vorm van enkele haardkuilen en kuilen. Mogelijk behoren deze sporen bij buiten het opgravingsterrein gelegen of niet meer herkenbare gebouwplattegronden. Huizen in de Midden Bronstijd zijn vaak van een stevige constructie die makkelijk herkenbaar is in een sporenoverzicht. Uit de Vroege Bronstijd zijn echter slechts weinig huis plattegronden bekend die ook daadwerkelijk als geldig worden beschouwd. Het is dus mogelijk dat een dergelijke plattegrond op vindplaats 2 niet is herkend. Hoe het ook zij, de Midden Bronstijd is op dit terrein de eerste periode waarin duidelijk sprake is van permanente bewoning, gerepresenteerd door de bovengenoemde drie boerderijen. In § 6.4 is onder het kopje ‘palen zwerm 2’ de uiterst speculatieve pentagonale palenconfiguratie beschreven waarbinnen de pot is aangetroffen. Hoewel in dit rapport deze structuur als te speculatief wordt beschouwd, is er toch melding van gemaakt, als gedachtenvoer voor de lezer. Het beeld dat de verschillende sporen en structuren van vindplaats 2 hebben opgeleverd, past goed in de lijn van eerdere onderzoeksresultaten op dit terrein en in de nabije omgeving. De hierboven geschetste resultaten weerspiegelen grotendeels de resultaten van het onderzoek te Rhenen-Remmerden in 2005 (Van Hoof & Meurkens, 2005). Ook op deze vindplaats, die circa 300 m ten noorden van vindplaats 2 ligt, zijn huisplattegronden uit de Midden (tot Late) Bronstijd aan getroffen naast sporen en vondsten uit het Laat Neolithicum/de Vroege Bronstijd t/m de IJzertijd alsmede enkele vondsten uit latere perioden. Op basis van de nabije ligging en de overeenkomsten tussen de twee terreinen in het assemblage aan archeologische resten, lijkt het één groot nederzettingsterrein te betreffen. De kans is groot dat ook binnen het gebied tussen beide vindplaatsen nog verschillende huisplaatsen en/of andere nederzettingssporen aanwezig zijn. Indien beide vindplaatsen als één nederzettingsterrein worden beschouwd, kan worden gesteld dat de grenzen van dit nederzettingsterrein nog niet zijn bereikt. Zoals uit de gegevens van vergelijkbare vindplaatsen blijkt, kan de afstand tussen twee (al dan niet gelijktijdige) huisplaatsen gemakkelijk 50 à 100 m bedragen. Een dergelijke zone zonder huisplaatsen is bij relatief kleine opgravingen soms voldoende om te menen dat de grens van een nederzetting is bereikt. Bij vindplaats 2 is de zone zonder huisplattegronden in het oostelijke deel bijvoorbeeld circa 45 m groot. De bewoning lijkt zich te concentreren in het westelijke deel. In theorie is het echter mogelijk dat zich buiten het opgravingsareaal meer huisplaatsen bevinden. Uit de huidige opgravings gegevens blijkt dan ook dat voor het vaststellen van de begrenzing van een heel nederzettingsterrein op een nog grotere schaal naar het terrein moet worden gekeken. De pot Een grote verrassing was de op z’n kop geplaatste (zeer uitzonderlijk versierde) pot die in put 1 is aangetroffen, direct onder de (bioturbate) B-horizont. De pot moet op de bodem van een kuil geplaatst zijn, die ondanks nauwkeurige bestudering van de profielen niet meer zichtbaar leek. Deze ‘kuil’ is administratief spoor 341 genoemd. De pot is in z’n oorspronkelijke context blootgelegd en van alle kanten gefotografeerd. Daarna is de pot in folie gewikkeld en en bloc gelicht. Omdat de pot vrijwel intact is (alleen de bodem was net door de machine geraakt), was het idee de inhoud van pot in z’n oorspronkelijke verband mee te nemen. Daarna is de pot met inhoud gescand op het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) die zo vriendelijk waren in de avond kosteloos tijd vrij te maken de pot te onderzoeken. Het LUMC beschikt over een van de meest geavanceerde CT-scanners van Europa (Toshiba One Aquilion). De beelden zijn (in het program ma Sectra) aan RAAP ter beschikking gesteld. Vervolgens is de pot in tien lagen ‘inpandig opgegraven’ en is de pot gerestaureerd. De pot is een zeer uitzonderlijk exemplaar dat door Peter van den Broeke in de Late IJzertijd gedateerd wordt. Hij is groot en rijk versierd met een Kalenderbergversiering en bovendien voorzien van een uit archeologische context in Nederland niet bekend sterk gestileerd motief, naar best guess een (edel)hert. De pot is dubbelconisch; de versiering zit voor het grootste deel op de buik van de pot. Opvallend is dat de uitbundige versiering van de pot door deze vorm op zijn kop geplaatst veel beter zichtbaar is en tot zijn recht komt. Het is daarom niet onmogelijk dat het motief ook andersom ‘gelezen’ moet worden. De pot is zonder twijfel intentioneel begraven en daarmee de fysieke weerslag van een bepaald ritueel. Waarschijnlijk is dit in nederzettingscontext gebeurd, hoewel op de vindplaats weinig materiaal is aangetroffen dat eenduidig in de (Late) IJzertijd gedateerd wordt. In § 6.2 en § 6.3 zijn alle structuren beschreven. Daar is geconcludeerd dat op basis van de vondsten de spiekers 1, 4 en 7 alsmede ‘huis 1’ in de IJzertijd gedateerd kunnen worden. Spieker 1 en ‘huis 1’ zijn twee naast elkaar gelegen structuren - waarvan huis 1 ‘iets’ zal zijn, maar onbekend wat precies - en liggen op relatief korte afstand (circa 15 m) van de depositie. Een greppel, met materiaal uit de Vroege IJzertijd (zie § 6.5), ligt hiertussen. Een relatie tussen ‘palenzwerm 2’ en de pot kan niet worden uitgesloten. Het lijkt, ook door het ontbreken van bijvoorbeeld crematieresten, waarschijnlijk dat de pot begraven is in nederzettingscontext. Met welke gebeurtenis in het leven van de bewoners van deze plek dit ritueel precies samenhangt, laat zich echter raden.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-24v-f6g4
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-rk-7rom
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:344108
Provenance
Creator Schute, I.A.
Publisher Data Archiving and Networked Services (DANS)
Contributor Utrecht; RAAP Archeologisch Adviesbureau
Publication Year 2024
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; DANS License; https://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format jpg (image/jpeg); xml bestand; gml (.gml); pdf (application/pdf)
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.539 LON, 51.969 LAT); Utrecht; Rhenen; Rhenen; Remmerden; 39E (kaartblad)