In opdracht van de gemeente Echt-Susteren heeft BAAC een begeleiding
uitgevoerd van de berging van Short Stirling W7630 in de gemeente Echt-
Susteren. Deze Short Stirling, een Britse viermotorige bommenwerper, stortte
in de nacht van 10 op 11 september 1942 neer naast Abdij Lilbosch, in de
directe omgeving van Echt, na een bombardementsvlucht op Düsseldorf.
Het toestel werd vlak voor het doel beschadigd door Duits luchtdoelgeschut
en later neergehaald door een Duitse nachtjager. Sinds de crash staan
vier bemanningsleden nog te boek als vermist. Short Stirling W7630 werd
in 2019 geborgen in het kader van het ‘Nationaal programma berging
vliegtuigwrakken’. Dit project is erop gericht om – in eerste instantie – 30 tot
50 vliegtuigwrakken in Nederlandse bodem te bergen waarvan er een gegrond
vermoeden bestaat dat er zich nog stoffelijke resten van bemanningsleden
aan boord zijn (‘kansrijke bergingen’). Het nationaal programma ondersteunt
gemeenten waar deze kansrijke bergingen zich bevinden met geld en advies. In
een onderzoek dat in het kader van dit programma is uitgevoerd blijkt dat er
zo’n vierhonderd crashplaatsen in Nederland aanwezig zijn waar gerede kans is
op het aantreffen van vermisten. De crashplaats van Short Stirling W7630 was
hier een van. Als gevolg van de volledige berging van W7630 bestond er een gerede kans dat archeologische waarden vernietigd zouden worden. Het vliegtuigwrak van
Short Stirling W7630 wordt in dit onderzoek dan ook gezien als archeologisch
erfgoed, en zal als een archeologische vindplaats worden behandeld. De
vliegtuigberging vond plaats tussen 16 september en 4 oktober 2019. Tijdens de berging van Short Stirling W7630 zijn grote hoeveelheden wrakdelen
van het toestel aangetroffen. Deze wrakdelen zijn vervolgens gefotografeerd en
per stuk gedetermineerd en in historische context geplaatst. Daaruit zijn diverse
zaken naar voren gekomen die iets vertellen over de crash van het toestel en
de omstandigheden daaromtrent. Zo kon op basis van de positionering van
de vier motoren en de morfologie van de inslagkrater de inslaghoek van het
toestel relatief nauwkeurig bepaald worden. De linker buitenboordmotor (met
motornummer SS3677) lijkt door de diepteligging, de relatieve compleetheid in
onderdelen en de mate van beschadiging de hardste inslag te hebben gemaakt
van alle vier de motoren. Dit wordt bevestigd door analyse van de overige drie
motoren, die van links naar rechts steeds minder diep zijn ingedrongen en
minder beschadigd zijn. Dat betekend dus dat het toestel in horizontaal opzicht
iets schuin de grond heeft geraakt, met de linkervleugel als eerste. Verder lijkt
het toestel op basis van de morfologie van de inslagkrater en de positie van de
motoren ten opzichte van het andere materiaal in verticaal opzicht de grondrecht van boven te hebben geraakt, dus op een frontale wijze. Tijdens de berging zijn er, tegenstrijdig aan de verwachting voorafgaand aan de werkzaamheden, geen menselijke resten aangetroffen. Er zijn ook geen objecten aangetroffen die toegeschreven konden worden aan bepaalde personen die aan boord waren van het toestel. Wel zijn er diverse persoonlijke uitrustingsstukken gevonden die met zekerheid gedragen zijn door personen die zich tijdens de inslag van het toestel in het toestel bevonden, waaronder een zekeringsgesp uit een parachuteslot. Er zijn tijdens de berging geen persoonlijke eigendommen aangetroffen die afkomstig waren van een van de inzittenden van het toestel, er kan dus geen vondstmateriaal toegeschreven worden aan bepaalde personen. Deze vondsten geven dus ook geen uitsluitsel over vermiste bemanningsleden of aanwijzingen voor hun laatste rustplaats. Er kon wel uitsluitsel gegeven worden over de bewapening van Short Stirling W7630. Voorafgaand aan de werkzaamheden werd verwacht dat het toestel nog beschikte over haar bommenlading, bestaande uit zes stuks 1.000 lb General Purpose bommen, 12 bundels flares en 1 bundel special flares. Er zijn aanwijzingen aangetroffen van de aanwezigheid van flares tijdens de crash. Zo is er een fragment van de mantel teruggevonden van een 4.5-inch Skymarker Flare No. 1. Voorts is er een borgpin en een plaatje met tekst teruggevonden die toebehoord aan een buistype dat onder andere op een dergelijke flare geplaatst kon worden. De aanwezigheid van het mantelfragment bevestigd dat er doelmarkeerders aanwezig waren in het toestel tijdens de crash en dat deze dus niet (allemaal) afgeworpen waren. Tijdens de berging zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van brisante afwerpmunitie, zoals de 1.000 lb General Purpose bommen die het toestel aan boord had. Waarschijnlijk zijn deze bommen reeds voorafgaand aan de crash of nog boven het oorspronkelijke doel afgeworpen middels een noodafworp. Op historisch luchtfotomateriaal van de omgeving van de crashlocatie zijn voorts geen bomkraters waargenomen die gekoppeld kunnen worden aan de crash van W7630 en haar munitie. Tenslotte zijn er enkele tientallen stuks kleinkalibermunitie aangetroffen in het kaliber .303. Zoals in het voortraject werd verwacht zijn er tijdens de berging de nodige
sporen aangetroffen van eerdere bergingspogingen. Deze bergingen waren
erop gericht om waardevolle grondstoffen te verzamelen voor de verkoop. Dergelijke toestellen bestonden namelijk uit schaarse aluminiumsoorten en andere metalen. Tijdens het onderzoek zijn er relatief weinig wrakdelen gevonden. Zo zijn er van de romp slechts enkele kleine fragmenten teruggevonden. Van een bergingspoging tussen 1949 en 1951 zijn de nodige sporen en vondstmateriaal aangetroffen. Het meest in het oog springende zijn fragmenten van de houten beschoeiingskuip, bestaande uit houten palen en planken en een dreghaak. Er kan op basis van de vondstspreiding, en met name de afwezigheid van grote hoeveelheden vondstmateriaal aan de oostzijde van de inslagkrater, met duidelijkheid gesteld worden dat er tijdens de bergingspoging van 1949-1951 aanzienlijke hoeveelheden materiaal zijn verwijderd. Voorts zijn er in de krater grote hoeveelheden vondstmateriaal aangetroffen die te relateren zijn aan de gevechtshandelingen rond het plangebied in januari 1945 en de wederopbouw, waardoor het duidelijk is dat de krater nog enige tijd na de oorlog open moet hebben gelegen. Het gaat hierbij onder andere om een munitietas voor Duitse munitie in het kaliber 7.92x57mm en twee stuks geschutmunitie. Voorts heeft Stirling W7630 tijdens de inslag een greppel aangesneden en de inhoud hiervan uitgesmeerd in de inslagkrater. Deze inhoud bestond uit civiel gebruiksmateriaal uit het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw, zoals eetgerei en verpakkingsmateriaal. Deze greppel was reeds gedempt voorafgaand aan de periode van de crash. Geconcludeerd kan dus worden dat de berging van Short Stirling W7630 haar beoogde doel niet heeft gehaald, namelijk het bergen van de vier
bemanningsleden die tot op heden vermist worden. Na de berging is op basis van historisch onderzoek een derde graf aangetroffen op begraafplaats Jonkerbos dat toegeschreven kan worden aan deze crash, naast de graven van twee reeds tijdens de oorlog geïdentificeerde stoffelijke resten. De overige drie vermisten zijn aannemelijk boven de stad Düsseldorf gesprongen voorafgaand aan het zwaartepunt van het bombardement van die nacht, waarna zij nooit zijn geïdentificeerd. Mogelijk kan toekomstig historisch onderzoek uitwijzen waar deze drie vermisten ter aarde zijn besteld.
adobe acrobat document, Adobe Acrobat 9.0