Tijdens het veldwerk zijn er 313 verkennende boringen gezet in plangebieden de Rugdijk-Kouwenberg/Zuidkamer en Burgemeester Bechtweg, 115 karterende boringen in plangebied Rugdijk-Kouwenberg/Zuidkamer en is in dit laatste plangebied circa 33 ha onderzocht middels opper vlaktekartering (zie kaartbijlage 1).Opvallend is de grote ruimtelijke variatie aan ‘natte’ en ‘droge’ bodemtypen over korte afstand, hetgeen indicatief is voor een landschap met een kleinschalig reliëf (zie figuur 11). Een reliëf dat over grote oppervlakken is genivelleerd als gevolg van grondverzet in de afgelopen eeuwen, waardoor een groot oppervlak van het onderzochte deel van het plangebied gekenmerkt wordt door enkeerd gronden of een dikke A-horizont (dikker dan 50 cm). Terwijl het oppervlaktereliëf een vrij groot schalig dekzandreliëf doet vermoeden met relatief grote, aaneengesloten dekzandruggen/opduikingen, blijkt uit het booronderzoek dat ook binnen de hogere delen zones voorkomen met natte bodemprofielen (zie figuren 11 t/m 14). Deels zijn deze natte zones opgevuld met zwarte grond (‘esdek’) en daardoor niet als zodanig herkenbaar.Tijdens het veldonderzoek zijn op slechts 18 locaties archeologische vondsten gedaan. Deze beperken zich tot plangebied Rugdijk-Kouwenberg/Zuidkamer. In de meeste gevallen betreft het tijdens de oppervlaktekartering aangetroffen vondsten van een of enkele mesolithische of neolithische (vuur)stenen artefacten. Gezien het ontbreken van vondstconcentraties, het mobiele karakter van de vondsten en het ontbreken van geheel intacte natuurlijke bodemprofielen worden ter hoogte van deze vondstlocaties geen relevante sporen verwacht. Ook uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn tijdens de veldkartering verspreid zogenaamde ‘losse vondsten’ aangetroffen, waaraan nauwelijks enige inhoudelijke betekenis kan worden gegeven.Er zijn tijdens het veldwerk slechts 4 locaties vastgesteld waar wel archeologische resten in situ worden verwacht en die als (ARCHIS-)vindplaats (vondstmeldingen) kunnen worden aangemerkt.Deze liggen alle 4 in het plangebied Rugdijk-Kouwenberg/Zuidkamer (zie kaartbijlage 1 en tabel 7):Vindplaats 413809 betreft 2 kleine, waarschijnlijk mesolithische vuurstenen afslagen - en een wandscherf handgevormd aardewerk die niet nader gedateerd kan worden dan in de periode Neolithicum t/m IJzertijd. Dit materiaal is aangetroffen op een dekzandkop ten oosten van Hazennest Oost in het zuidoosten van het plangebied.- Vindplaats 413808 betreft een fragment van een vuurstenen (‘duim’)schrabber, een vuurstenen microkling en een klein wandfragment handgevormd aardewerk. Ook deze artefacten lagen op een (kleine) zandkop, circa 250 m ten noordwesten van de zandkop met vindplaats 413809.- Vindplaats 413812 betreft een concentratie zeer grof aardewerk uit de Midden Bronstijd aangetroffen in een prehistorisch grondspoor op een dekzandrug ten zuiden van de Bundersestraat.- Vindplaats 413811 betreft de mogelijke resten van een veldbrandoven uit de Nieuwe tijd langs de Pater Dondersstraat.De enige andere vindplaats met mogelijk in situ archeologische resten betreft een locatie ten noordoosten van een klein ven ten noorden van de Burgemeester Bechtweg in plangebied Rugdijk-Kouwenberg/Zuidkamer, waar met name fragmenten vroeg-neolithisch Limburg aardewerk zijn gevonden (ARCHIS-waarnemingsnr. 411280).Het ontbreken van vindplaatsen van jager-verzamelaars (met resten in situ) hangt enerzijds samen met het ontbreken van intacte bodemprofielen. Op kansrijke locaties ontbreken E-horizonten en zijn eventuele vondstspreidingen uit deze periode opgenomen in de bouwvoor. Daarnaast wijst de lage dichtheid aan oppervlaktevondsten op een weinig aantrekkelijk landschap voor bewoning en gebruik in deze periode, mogelijk samenhangend met het ontbreken van markante landschapsgradiënten en het vrijwel ontbreken van open water.De geconstateerde lage dichtheid aan vindplaatsen uit de landbouwperioden (Neolithicum-Middeleeuwen) hangt waarschijnlijk samen met het vastgestelde kleinschalige paleoreliëf met over korte afstand een snelle afwisseling van droge en natte zones (zie figuur 11). Grote landschappelijke gradiënten ont breken hier echter, waardoor de afwatering van grond- en oppervlaktewater weinig gericht is. Bovendien blijkt over grote oppervlakken sprake van vrij lemige bodems. Al met al een relatief nat landschap dat waarschijnlijk niet erg aantrekkelijk was voor het vestigen van nederzettingen en grote landbouwarealen, in vergelijking met bijvoorbeeld de grote, aaneengesloten dekzandrug tussen Tilburg en Heukelom De in het veld vastgestelde grote bodemkundige en geomorfologische ruimtelijke variatie in combinatie met het zeer gering aantal vastgestelde archeologische vindplaatsen (met resten in situ) geeft aanleiding om de verwachtingskaart (Heunks & Keunen, 2009: zie fi guur 21) in belangrijke mate ‘naar beneden’ bij te stellen. Samenvattend gelden nu de volgende verwachtingen (zie figuur 22):hoog: zones met straal van 75 m rondom en/of op dekzandkop op vindplaatsen - waar bewoning wordt verwacht; historische bebouwing rondom Pater Dondersstraat en Rugdijk;- middelhoog: dekzandkoppen/ruggen, al dan niet met esdek;- laag: overige gebieden (te nat, verstoord).Op basis van het veldwerk en het bijgestelde verwachtingsmodel kunnen aanbevelingen worden geformuleerd met betrekking tot de onderscheiden verwachtingszones:- In gebieden met een hoge archeologische verwachting wordt vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven aanbevolen om zodoende de aard en begrenzing van de vindplaatsen te bepalen. In de regel voldoet in het Brabantse dekzandgebied een dekking van 7,5% van het desbetreffende gebied.- In gebieden met een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd worden eveneens proefsleuven met een dekkingsgraad van 7,5% geadviseerd.- In gebie den met een middelhoge archeologische verwachting (Steentijd t/m Late Middeleeuwen) wordt aanbevolen om een aantal zoek sleuven te laten graven (dekking 5%) om zo een beter inzicht in de situatie te krijgen.- In gebieden met een middelhoge archeologische verwachting in natte contexten wordt een archeologische begeleiding tijdens de werkzaamheden aanbevolen.- In gebieden met een lage archeo logische verwachting wordt verder geen archeologische vervolgonderzoek meer aanbevolen.
Date: 2010-01-27