Gespecificeerde archeologische verwachting: op basis van het bureauonderzoek wordt voor het plangebied een landschappelijke ligging verwacht binnen een rivierkomvlakte, waar Laat-Glaciale dekzandafzettingen (ook in de vorm van een vlakte) nog afgedekt zijn door Laat-Holocene overstromingsklei. Deze gebieden waren minder geschikt als (tijdelijke) bewoningslocatie. De voorkeur ging juist uit naar de hoger gelegen en aaneengesloten dekzandruggen ten zuiden/zuidoosten van het plangebied, waar de bebouwde kom van Didam zich op bevindt. Voor de perioden IJzertijd-Romeinse tijd-Middeeuwen is de algemene tendens dat de de huisplaatsen steeds plaatsvaster werden en zich vaak verplaatsen naar de flanken van de dekzandruggen en mogelijk voor (langere) perioden naar de dekzandvlakten. Mogelijk dat het plangebied destijds gezien werd als een voldoende gunstige bewoningslocatie, alhoewel de verwachting is dat het tijdens perioden van (extreem) hoogwater van de Rijn onder water liep (en er komklei werd gesedimenteerd). Op basis van historisch kaartmateriaal ligt het plangebied in een gebied dat voornamelijk een (extensief) agrarisch gebruik kende (graslanden), in het zuidelijke deel van de natte rivierterrasontginningen (broekgebieden). In de directe omgeving zijn ook weinig archeologische vindplaatsen bekend, wat aanvullend als aanwijzing geldt dat het plangebied niet zo’n gunstige bewoningslocatie vormde. De kans op het voorkomen van archeologische resten is dan ook laag voor de perioden Laat-Paleolithicum t/m Bronstijd en middelhoog tot laag vanaf de IJzertijd. Tevens staan de lager gelegen broekgebieden erom bekend dat door diepploegen de oorspronkelijke afdekkende laag overstromingsklei vermengd is met het onderliggende dekzand of rivierterraszand, om daarmee de waterhuishouding van de grond te verbeteren voor agrarische doeleinden. Hierdoor zijn zogenaamde gebroken gronden ontstaan, waardoor het oorspronkelijke bodemprofiel en daardoor ook van eventueel aanwezige archeologische resten of sporen, verstoord zullen zijn geraakt.Resultaten inventariserend veldonderzoek: uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat de bovenste laag natuurlijke afzettingen bestaat uit een restant van het pakket dekzandafzettingen, tussen gemiddeld 110 en 140 cm -mv. Hieronder komen vlechtende rivierterrasafzettingen van het Laagterras voor. Boven de dekzandafzettingen komt een geroerde/verstoorde bodem voor, in de vorm van een gebroken grond die ontstaan is ten gevolge van intensieve agrarische bewerking. De voorheen aanwezige afdekkende laag Laat-Holocene overstromingsklei is opgemengd met de oorspronkelijke top van het pakket dekzand. De gebroken grond bevindt zich op een diepte tussen gemiddeld 50 en 100 cm -mv en is afgedekt met een halfverhardingslaag dan wel een laag bouwzand/stabilisatiezand. Het oorspronkelijk bodem-profiel is binnen het gehele plangebied aangetast tot in de 1C-horizont, waarbij het potentiële archeologische vondst- als sporenniveau sterk is aangetast dan wel volledig verwijderd is. In het opgeboorde materiaal zijn geen lagen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een oude antropogene bodemhorizonten (oude akkerlagen/cultuurlagen). Tevens heeft er binnen het plangebied geen plaggenbemesting plaatsgevonden. Het opgeboorde materiaal is geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische resten, maar deze zijn niet aangetroffen.Conclusie: geconcludeerd wordt dat er geen aanwijzing zijn om nog ongestoorde restanten van een basis-/extractiekamp (Jagers-Verzamelaars) en/of een nederzettingscomplex of huisplaats (Landbouwers), behorend tot het complextype 5a/5b, binnen het plangebied te verwachten. Dit geldt ook voor puntlocaties van zeer kleine omvang (complextype 0) en afvaldumps (complextype 3a). Op basis van het bureauonderzoek gold al een lage verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit de perioden Laat-Paleolithicum t/m Bronstijd en een middelhoge tot lage verwachting voor de perioden vanaf de IJzertijd. Door de aangetroffen bodemopbouw kan deze worden bijgesteld naar geen verwachting. Er zijn voor de archeologie geen gevolgen vanuit de voorgenomen bodemingrepen.Advies: op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Er is sprake geweest van een landschappelijke ligging in een dekzandvlakte, welke tevens overdekt is geraakt met een laag zware komklei (overstromingsklei). Het plangebied zal geen gunstige bewoningslocatie hebben gevormd. Na de grootschalige ontginning van het gebied is de bodem omgewerkt tot een zogenaamde gebroken grond. Hierdoor worden archeologische resten dan ook niet meer in situ verwacht (archeologisch potentiële sporen-/vondstniveau is sterk aangetast dan wel volledig verwijderd). Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Montferland en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd. advies wordt onderschreven.Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ), de gemeente Montferland of de provincie Gelderland.
Eindrapportage archeologisch vooronderzoek (7537.002)
Date Accepted: 2018-11-04