Plangebied Hamlaan, gemeente Utrecht; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek

DOI

In opdracht van Projectbureau Leidsche Rijn heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in februari 2008 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen aanleg van een park en begraafplaats direct ten westen van de bebouwde kom van Vleuten in de gemeente Utrecht. Het onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Doel van het bureauonderzoek was het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Doel van het veldonderzoek was het toetsen van die archeologische verwachting en indien mogelijk, een eerste indruk geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging van eventueel aangetroffen archeologische resten. Landschappelijke gezien bevestigen de boringen het beeld dat vanuit het bureauonderzoek bestond. Het plangebied bevindt zich op de zuidflank van de Oude Rijnstroomgordel en wordt doorsneden door de middeleeuwse Rijngeul, de Vleutense Wetering. Aan de zuidzijde van deze restgeul is een dumpzone van archeologisch materiaal aangetroffen. Op de overgang van de stroomgordel naar de kom is een tweede restgeul aangetroffen. Deze geul was vermoedelijk reeds verland in de Middeleeuwen. In deze geul is geen archeologisch materiaal aangetroffen. Het in deze zone aangetroffen materiaal bevindt zich de boven de geul aanwezige oeverafzettingen. In overeenstemming met wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek (hoge verwachting voor vindplaatsen uit de IJzertijd t/m de Late Middeleeuwen; zie § 2.2) zijn in het gehele plangebied tijdens het bureau- en inventariserend veldonderzoek aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten aangetroffen. In een groot deel van de 123 boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen; dit betreffen fragmenten aardewerk, bot (zowel verbrand als onverbrand), verbrande leem, houtskool en fragmenten (baksteen)puin en fosfaat. Vrij zeker is er sprake van 1 of meerdere boerderijen/huisplaatsen uit de 10e-13e eeuw. Daarnaast lijkt sprake te zijn van een ouder archeologisch niveau langs de zuidrand van het plangebied. De verspreiding van de aangetroffen archeologische resten doen vermoeden dat de grootste concentratie aan archeologische sporen aan de zuidzijde van de Vleutense Wetering aanwezig is. Uit het aangetroffen materiaal aan de noordzijde valt echter af te leiden dat ook hier waarschijnlijk middeleeuwse bewoningssporen te verwachten zijn. Feitelijk zijn in het gehele plangebied archeologische sporen te verwachten. Geadviseerd wordt om de met bodemingrepen bedreigde zones met proefsleuven te onderzoeken. Op basis van de huidige planvorming betreffen dit de geplande aanleg en verbreding van bestaande watergangen, de onder de wegen geplande aanleg van kabels en leidingen en de aanleg van een natuurvriendelijke oever aan de zuidzijde van de Vleutense Wetering. Indien hier daadwerkelijk behoudenswaardige resten aanwezig zijn en planaanpassing onmogelijk is, dienen de bedreigde zones opgegraven te worden. Voor de geplande bouw van het rouwcentrum en de pleisterplaats wordt geadviseerd om het palenplan te minimaliseren en indien mogelijk gebruik te maken van niet verdringende palen (bijvoorbeeld schroefpalen). Voor de begraafplaats is het voornemen op te hogen zodat de begravingen boven het archeologische niveau blijven. Dit houdt een ophoging in van 17 m. Een dergelijke ophoging kan (verschil)zetting tot gevolg hebben hetgeen kan leiden tot informatieverlies door fragmentatie van het archeologische materiaal (met name bot en aardewerk) en laterale en verticale vervorming en verplaatsing van sporen. Vooral op overgangen van niet of nauwelijks samendrukbare lagen (beddingzand) naar beddingzand naar samendrukbare lagen (komklei en veen) kunnen grotere verschillen in zetting optreden. Naast informatieverlies door zetting(sverschillen) kunnen als gevolg van het aanbrengen van een ophoging ook reductieverschijnselen in de bodem optreden waardoor archeologische sporen ‘onleesbaar’ kunnen worden. Dit proces is onomkeerbaar, alleen is (nog) onbekend onder welke omstandigheden dit optreedt. Aannemelijk lijkt dat het opbrengen van natte klei of zand de kans op dergelijke reductieverschijnselen vergroot. Dit houdt in dat de aanleg van een baggerdepot zoals gepland is voorafgaande aan de aanleg van de begraafplaats nadelige effecten op de aanwezige archeologische resten kan hebben. Op basis van het proefsleuvenonderzoek dient voor de zone waar de begraafplaats gepland is inzicht te verschaffen in de risico’s die gepaard gaan met het aanbrengen van een ophoging en de geplande tijdelijke inrichting als baggerdepot.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-x5z-qa7f
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-x5z-qa7f
Provenance
Creator B. Jansen; C.R.M. Schramp
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor m verbruggen; RAAP Archeologisch Adviesbureau
Publication Year 2020
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact m verbruggen (RAAP)
Representation
Resource Type Dataset
Format text/xml; application/pdf
Size 8524; 8523; 1246; 3213; 1494326; 7980804
Version 1.0
Discipline Humanities