 het zuidelijke deel van het plangebied, nabij de kruising met de Houtigehaechsterwei, wordt gekenmerkt door een lokale verhoging in het dekzandlandschap, waarbij het maaiveld ongeveer een meter hoger ligt dan de gebiedsdelen ten noorden en ten zuiden daarvan;  van de oppervlaktevindplaatsen die in het verleden zijn gemeld, ligt er een binnen het plangebied (cat.nr. 401). De boringen in de directe nabijheid van deze vondstlocatie tonen een gedeeltelijk tot geheel intacte podzolbodem in de top van het dekzand, indicatief voor een geringe mate van verstoring van eventuele vondsthorizonten binnen dat dekzandtraject . Dergelijke vondsthorizonten kunnen al direct onder de moderne bouwvoor worden verwacht, op een diepte van circa 30 cm beneden het huidige maaiveld. Deze situatie geldt alleen voor het deelgebied (thans in gebruik als weiland) ten oosten van de bermsloot langs de Foudenswei ; het aansluitende gebiedsdeel ten westen van diezelfde bermsloot wordt gekenmerkt door diepgaande bodemverstoringen;  ten westen van de N369 heeft nog een enkele boring, gelegen langs de zuidelijke rand van het plangebied, een nagenoeg intact podzolprofiel laten zien. Direct ten noorden van deze boring is het bodemprofiel diep vergraven ten behoeve van een waterpartij. Omringende boringen tone n diepgaande bodemverstoringen, zodat voor deze locatie de verwachting geldt dat het gebied met ongestoorde podzolbodem van uiterst geringe omvang zal zijn;  het resterende deel van het onderzochte gebied, te weten de groenstrook tussen de N369 en het fietspad ten westen daarvan, strekkend tot aan de kruising met de Heidbuorren die het plangebied aan de noordzijde begrenst, wordt gekenmerkt door diepe bodemverstoringen. Indien de twee vondstlocaties in de nabijheid hiervan (cat.nrs. 269 en 352) indicatief zi jn voor vuursteenvindplaatsen van grotere omvang, mogelijk uitstrekkend tot binnen het plangebied, dan zijn binnen het plangebied geen ongestoorde delen van die vindplaatsen te verwachten.