In opdracht van de gemeente Beverwijk heeft ACVU-HBS in mei 2011 een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd. Het plangebied bevindt zich in het oostelijke deel van de bebouwde kom van Beverwijk. Het plangebied omvat het zuidelijke deel van de wijk Oosterwijk, gelegen tussen de Italiëlaan ten noordwesten en de Merwedelaan ten zuidoosten en tussen de Belgiëlaan, Scheldestraat, Leiestraat ten noordoosten en de Dommelsingel ten zuidwesten. Er dient te worden benadrukt dat niet het gehele plangebied op de schop gaat. Vanwege de grootte van het project, de eerste fase van de herinrichting van de wijk Oosterwijk, dient vanwege de uitvoering van het archeologiebeleid in ruimtelijke planvorming, archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van verkennende boringen plaats te vinden. De werkzaamheden bestaan uit de aanleg van een nieuw persriool met pompput op ca. 3,5 m -mv, het vervangen en stellen van bestaande kolken, kolkleidingen enhuisaansluitingen met een ontkoppeling (scheiding) van het vuil- en schoonwaterriool met een aanlegdiepte van ca. 2 m, de aanleg van drie vijverpartijen en een nieuw daarmee in verbinding staand duikerriool met ca. 2 m. Het archeologisch onderzoek is nodig, omdat door deze ontwikkelingen een risico bestaat dat eventuele archeologische resten worden verstoord.Voor het plangebied kan de volgende archeologische verwachting worden geformuleerd: een middelhoge verwachting geldt voor de periode Late Bronstijd-Romeinse tijd, met een mogelijke uitloop tot in de Vroege Middeleeuwen en Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd. Het onverstoordebodemtype dat kan worden aangetroffen is een knippige poldervaaggrond. Indien archeologische resten uit deze perioden worden aangetroffen zal er waarschijnlijk sprake zijn van twee of meer vondstniveaus.Vondstlagen uit de periode Late Bronstijd-Nieuwe tijd zijn afgedekt door de IJe Laag. Archeologische resten uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd worden aan of nabij het maaiveld verwacht. De mate van verstoring dient te worden aangetoond door middel van verkennende boringen.In al die boringen zijn kwelderafzettingen aangetroffen waarbinnen verschillende (vegetatie)niveaus met een verminderde sedimentatie aanwezig waren. Verder tonen de meeste boringen onder een pakket kwelderafzettingen een voormalige strandwal aan. De middelhoge archeologische verwachting kan worden gehandhaafd voor de perioden Late Bronstijd-Vroege Middeleeuwen en Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd en de periode met een archeologische verwachting kan gezien de in de ondergrond aanwezige strandwal worden uitgebreid vanaf tenminste de Midden-Bronstijd.Omdat de verwachting middelhoog is voor de aanwezigheid van archeologische resten in situ, en het risico dus bestaat dat eventuele archeologische resten worden verstoord, adviseren wij een beperkt proefsleufonderzoek. Gezien de geringe breedte en de hoge grondwaterstand zijn wij van mening dat in de tracés van de leidingen geen zinvolle en kostenefficiënte waarnemingen kunnen worden verricht met een proefsleuvenonderzoek of, later, met archeologische begeleiding tijdens de feitelijke aanleg van de leiding. De drie aan te leggen vijvers omvatten daarentegen een bodemingreep waarbij een veel groter oppervlak wordt afgegraven. In het geval van een eventuele archeologische vindplaats zou de beschadiging groot tot volledig zijn. Er wordt daarom geadviseerd om specifiek de terreinen van denieuw aan te leggen vijverpartijen te onderzoeken door middel van proefsleuven. Omdat de gemiddelde grondwaterstand (GHG) aanzienlijk hoog is, zal bronbemaling bij het vervolgonderzoek waarschijnlijkheid noodzakelijk zijn. Het voorgaande betreft slechts een selectieadvies. Het is aan de gemeente om een uiteindelijk selectiebesluit te nemen en het staat haar vrij om anders te besluiten.