Gespecificeerde archeologische verwachting
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied (oorspronkelijk) een hoge verwachting op het voor¬¬komen van archeologische resten de perioden vanaf het (Laat-)Paleolithicum t/m de Romeinse tijd en een middelhoge verwachting voor de periode Middeleeuwen. Verzamelde aardweten-schappelijke gegevens geven aan dat het plangebied oorspronkelijk een specifieke ligging heeft gehad op het zuidelijke deel/de zuidelijk flank van een dekzandrug. Het plangebied had daardoor waarschijnlijk van oorsprong een ligging binnen een gradiëntzone. Tevens lag het plangebied vrij dichtbij het oorspronkelijke beekdal van de Hupselsche beek, als natuurlijke waterbron. Voor steentijdbewoning betrof het plangebied een gunstige locatie. Op basis van de oorspronkelijk landschappelijke ligging heeft het plangebied ook gunstige bodemkundige eigenschappen voor de prehistorische landbouw en zal vanaf het Laat-Neolithicum een sterke aantrekkingskracht hebben gehad op landbouwgemeenschappen. Gedetailleerd historisch kaartmateriaal laat zien dat aan het het begin van de 19e eeuw het plangebied deel uitmaakte van een perceel akkerland, waarmee wellicht sprake daarmee wellicht een oude kampontginning. Historische erven waren in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig. Het huidige erf aan de Molenweg 8 is pas in de jaren ’30 van de 20e eeuw ontstaan. Voor de periode Nieuwe tijd is de verwachting dan ook laag. Archeologische vindplaatsen in de nabijheid van het plangebied zijn tot op heden niet bekend, echter het aantal in ARCHIS3 geregistreerde archeologische onderzoeken zijn vrij beperkt. Het hoogtebeeld, als ook de (geactualiseerde) archeologische beleidskaart van de gemeente Berkelland, geeft aan dat er rondom het erf aan de Molenweg 8 moderne afgravingen hebben plaatsgevonden. Dit geeft de verwachting dat het oorspronkelijke/van nature gevormde bodemprofiel binnen (het merendeel van) het plangebied als is ontgraven (tot wellicht in de oorspronkelijke top van de C-horizont).
Resultaten inventariserend veldonderzoek
De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, gecombineerd verkennende en karterende fase) bevestigen dat er reeds bodemverstorende ingrepen/ontgravingen hebben plaatsgevonden, volgens de eigenaar van het terrein door zandwinning. De humeuze bovengrond heeft een zeer vaste/compacte consistentie, erop duidend dat het teruggestorte humeuze grond betreft dat vervolgens aangereden is door zware machinerie. De overgang direct naar de C-horizont is ook zeer/uiterst scherp, erop duidend dat “geel” zand afgegraven is (voor zandwinning) en navolgend humeus zand is teruggestort. Bij geen van de boringen is nog een (restant van een) intact oorspronkelijk bodemprofiel waargenomen. Het oorspronkelijk moedermateriaal betreft verder dekzandafzettingen tot circa 150 cm -mv met hieronder fluvioperiglaciale afzettingen/sneeuwsmeltwaterafzettingen. Op grond van de gezette boringen is binnen het gehele plangebied het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau in sterke mate, zo niet volledig aangetast. Er zijn verder ook geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er op basis van de resultaten van het booronderzoek er geen aanwijzing zijn om restanten van een archeologische vindplaats binnen het plangebied te verwachten. Er zijn dus geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen. De gespecificeerde archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek, waarbij een hoge verwachting gold voor de perioden (Laat)-Paleolithicum t/m Romeinse tijd, een middelhoge verwachting voor de periode Middeleeuwen en een lage verwachting voor de periode Nieuwe tijd, dient te worden bijgesteld naar geen verwachting.
Advies
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. De oorspronkelijke bodemopbouw is niet meer aanwezig en ten gevolgde van zandwinning hebben diepgaande vergravingen/verstoringen plaatsgevonden, waardoor archeologische resten niet meer in situ worden verwacht (archeologisch potentiële sporen-/vondstniveau is sterk, zo niet volledig aangetast). Daarnaast zijn er geen archeologisch relevante indicatoren aangetroffen tijdens het onderzoek. Een archeologische vindplaats wordt niet meer verwacht binnen het plangebied.
Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Berkelland, en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling archeologisch rapport door de heer R. Stegeman, d.d. 24 oktober 2024, zaaknummer 2024EA14898). Met bovenstaand advies is ingestemd.
Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Het is raadzaam om ook de bevoegde overheid (gemeente Berkelland) op de hoogte te stellen.