Inleiding
In opdracht van de gemeente ’s-Hertogenbosch heeft BAAC (onderzoeks- en
adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie)
tussen 15 augustus 2013 en 1 juli 2014 gedurende 41 dagen
archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied Sint-Jansbolwerk te
’s-Hertogenbosch. Het onderzoek vond plaats in het kader van de aanleg van
een bezoekerscentrum in het Sint-Jansbolwerk en vormde de tweede fase van
het archeologisch onderzoek ter plekke. In 2011 en 2012 zijn tijdens de eerste
fase al een groot deel van het bolwerk en van de veldzijde van de hier gelegen
stadsmuur en muurtoren onderzocht (Cleijne 2015a). Tijdens de tweede fase zijn
met name de stadszijde van de stadsmuur en muurtoren onderzocht.
Het onderzoeksgebied bevindt zich aan de westzijde van het historische centrum
van de stad ’s-Hertogenbosch. Bij aanvang van het onderzoek bestond het
gebied uit een talud tussen de Sint-Janssingel in het oosten en de rivier de
Dommel in het westen, die hier als stadsgracht fungeert.
Onderzoeksresultaten
- De natuurlijke ondergrond
De natuurlijke ondergrond in het plangebied bestaat uit dekzand waarin zich
een podzol heeft ontwikkeld. In ieder geval aan de oostkant van het plangebied
is het terrein een keer overstoven en ook in deze overstuiving had zich een
podzol gevormd.
Ten tijde van het ontstaan van de stad liep het gebied af van oost naar west.
In het noordoosten lag het maaiveld op ongeveer 3,50 m +NAP en in het
zuidoosten op ongeveer 3,20 m +NAP. Halverwege het plangebied daalde het
maaiveld tot ongeveer 2,50 m +NAP en vervolgens tot ongeveer 2 tot 2,20 m
+NAP aan de westgrens van het gebied.
-
Het gebied voorafgaand aan de bouw van de stadsmuur
Enkele scherven wijzen er op dat het plangebied mogelijk al in het eerste kwart
van de 13e eeuw in gebruik werd genomen. Tussen 1250 en 1300 werden er
één of meerdere greppels aangelegd en na het dempen van de greppel(s) werd
het gebied iets opgehoogd. Na de hierboven beschreven ophogingen was het
maaiveld aan de stadszijde van de latere stadsmuur gelegen op 3,70 m +NAP
in het noordoosten en op 3,40 m +NAP ter hoogte van de latere muurtoren. In
het zuidoosten en het gebied ten westen van de latere stadsmuur lijkt in deze
periode niet of nauwelijks te zijn opgehoogd.
-
De tweede stadsmuur, muurtoren en Koepoort
De stadsmuur bestaat binnen het plangebied uit een schildmuur voorzien vanpoeren die de weergangsboog droegen. Binnen het plangebied bevinden zich
ook een primair in de stadsmuur opgenomen muurtoren en een poort.
In het zuiden is de stadsmuur gefundeerd op poeren en grondbogen, terwijl
de muurtoren en de stadsmuur ten zuiden ervan gefundeerd zijn op een
doorlopende strokenfundering. De bouw van de stadsmuur is op basis van
vondstmateriaal in de insteken, de steenformaten en stratigrafische gegevens
gedateerd in de periode 1300-1325, mogelijk kort na 1300.
De intacte natuurlijke ondergrond tot minimaal 15 m ten westen van de
stadsmuur toont aan dat bij de stadsmuur geen gracht werd aangelegd. De
reden hiervoor is onbekend, maar het feit dat het gebied al voor de bouw van
de stadsmuur in gebruik was heeft hier mogelijk mee te maken.
Meteen na de bouw van de stadsmuur lijkt het gebied de inrichting te hebben
gekregen die tot in de 16e eeuw in grote lijnen hetzelfde zou blijven. Binnen
de stad waren ten noorden van de muurtoren en in de muurtoren muurhuizen
gevestigd. Ten zuiden van de muurtoren bevond zich de bestrate doorgang van
de Koepoort, waardoor het terrein buiten de stadsmuur bereikt kon worden.
Ten zuiden van de Koepoort lag aan de stadszijde een onverharde strook grond,
die voor zover bekend niet nader gebruikt werd.
-
De Koepoort en het terrein aan de veldzijde van de stadsmuur
De Koepoort is zoals vermeld primair in de stadsmuur opgenomen; ter
plekke van de Koepoort is een opening in de stadsmuur uitgespaard. Hierbij
kan worden opgemerkt dat het voor geen enkele periode bekend is of
op de Koepoort een brug aansloot; hiervoor is in ieder geval geen bewijs
aangetroffen. De poort kon tot in de 16e eeuw vermoedelijk alleen gebruikt
worden voor personen en kleinere karren, want de doorgang was lange tijd
slechts 2 m breed.
Met het ophogen van het gebied aan de stadszijde van de stadsmuur werden
bij de Koepoort telkens nieuwe bestratingen aangelegd, waarvoor telkens de
doorgang in de poort iets hoger werd dichtgezet. Aan het eind van de 14e eeuw
bereikte het maaiveld in de stad en in de poort een hoogte van 3,50 m +NAP.
Het maaiveld binnen de stad en in de doorgang sloten niet meer aan op het
lager gelegen terrein buiten de stadsmuur en tegen de veldzijde van de poort
lag waarschijnlijk een aarden talud om het hoogteverschil te overbruggen. Deze
situatie bleef tot uiterlijk het eind van de 15e eeuw bestaan.
Uiterlijk aan het eind van de 15e eeuw bereikte het maaiveld aan de stadszijde
van de stadsmuur en in de Koepoort een hoogte van 4,80 m +NAP. Aan
de veldzijde sloot de doorgang in de Koepoort voortaan aan op een in de
stadsmuur ingekaste houten steiger en een schuin aflopend houten plankier
of talud, waarmee het lager gelegen terrein buiten de stadsmuur bereikt
kon worden. In deze periode was het terrein buiten de muren verstevigd
met een trapeziumvormige beschoeiing van houten palen en planken, met
nagenoeg dezelfde vorm en omvang als het latere bakstenen Sint-Jansbolwerk.
Vermoedelijk vormde de beschoeiing niet de buitengrens van het terrein
en dienden de houten palen en planken eerder als een soort keermuur om
de grond op zijn plek te houden De beschoeiing geeft mogelijk aan dat er
inmiddels een gracht dichtbij de stadsmuur was aangelegd, die om het terrein
heen geleid moest worden.Na afloop van het eerder uitgevoerde onderzoek (Cleijne 2015a) werd vermoed
dat rond 1500 het terrein aan de veldzijde van de stadsmuur werd opgehoogd
tot 4,00-4,50 m +NAP, waarmee buiten de stadsmuur als het ware een ‘aarden
bolwerk’ of aardwerk kwam te liggen en waarmee het houten talud en de
beschoeiing onder de grond moeten zijn verdwenen. Als het inderdaad klopt
dat er inmiddels een gracht vlakbij de stadsmuur en het laaggelegen terrein
buiten de muur stroomde, kan het wenselijk zijn geweest het gebied snel
verder op te hogen. Het is echter ook mogelijk dat de ophogingen tot het Sint-
Jansbolwerk van omstreeks 1530 behoren. In dat geval zouden de beschoeiing
en het houten talud tot omstreeks 1530 gefunctioneerd kunnen hebben.
Rond 1530 werd het bakstenen Sint-Jansbolwerk gebouwd (dit is beschreven
in Cleijne 2015a). In de periode van het Sint-Jansbolwerk werd de Koepoort
verbreed. Bij de poort is één keienbestrating bewaard gebleven, op een
hoogte van 5,30-5,40 m +NAP. In het bolwerk lag op ongeveer dezelfde hoogte
eveneens een keienbestrating. Aan het eind van de 16e eeuw kwam de Koepoort
te vervallen.
-
Muurhuizen tegen de stadszijde van de stadsmuur en in de toren
Direct na de bouw van de stadsmuur werden aan de stadszijde ten noorden
van de muurtoren en in de toren de eerste vloerniveaus aangebracht. Bij de
vloerniveaus zijn geen houten staanders, houten wanden of bakstenen poeren
of muren zijn aangetroffen. De vloeren geven echter wel aan dat zich hier
binnenruimtes bevonden, oftewel muurhuizen. In de loop van de 14e eeuw werd
hier opgehoogd en werden opvolgende leem- en stookvloeren aangelegd, maar
toch is voor deze periode de percelering grotendeels onduidelijk gebleven.
In ieder geval in de periode 1375-1425/1450 moet de percelering iets zijn
aangepast, omdat tussen twee muurhuizen een steeg werd aangelegd richting
de stadsmuur, waar in een poer een trap naar de weergang werd uitgehakt. De
maaiveldhoogte bij de trap bedroeg 4,75 m +NAP.
Uit de periode vanaf omstreeks 1450 zijn bakstenen gevels van de muurhuizen
bewaard en ontstaat er meer inzicht in de percelering. De muurhuizen en de
steeg staan niet haaks op de stadsmuur, maar heel erg schuin. De percelering
lijkt eerder de rooilijn van de Sint-Jansstraat te volgen. De percelering lijkt zelfs
aan te geven dat de Sint-Jansstraat afboog richting de Koepoort.
Binnen de muurhuizen, ook in de toren, werd regelmatig opgehoogd en werden
voornamelijk bakstenen en plavuizen vloeren aangelegd. In de 16e eeuw was het
vloerniveau in ieder geval in een van de huizen gelegen op 5,45 m +NAP.
Na de bouw van het Sint-Jansbolwerk werden de muurhuizen ten noorden
van de muurtoren gesloopt; op basis van de archeologische gegevens kan de
sloop niet nauwkeuriger dan in de periode 1500/1550-1600 worden gedateerd.
De ruimte in de muurtoren bleef bestaan tot aan de ontmanteling van de
vestingwerken, waarna de restanten van het bolwerk en de stadsmuur onder
een talud verdwenen.
Adobe acrobat, Adobe Acrobat 9.0