Voor het plangebied gold een hoge archeologische verwachting voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen uit het (Laat) Paleolithicum tot en met de Bronstijd en een onbekende verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Tijdens het veldonderzoek is een bodemopbouw van Zuiderzee en/of Almere afzettingen op dekzand aangetroffen. De top van het dekzand is deels geërodeerd, maar ook deels nog intact aangetroffen. Op basis van het veldonderzoek kan de gespecificeerde verwachting worden aangescherpt. In de delen van het plangebied waarbij bodemvorming in het dekzand is waargenomen kan de hoge archeologische verwachting voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen uit het (Laat) Paleolithicum tot en met de Bronstijd gehandhaafd blijven. Voor de overige delen kan deze verwachting naar beneden, naar laag worden bijgesteld. De onbekende verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Blijft gehandhaafd. Op basis van het veldonderzoek wordt geconcludeerd dat de aanleg van de A6 niet heeft geleid tot grootschalige aantasting van het pleistocene landschap. Plaatselijk is de bodem tot in het dekzand verstoord, maar in het grootste deel van het plangebied hebben de bodemingrepen tot in de Almere- of Zuiderzee afzettingen plaatsgevonden. Aan de hand van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat bij de uitvoering van de werkzaamheden mogelijk archeologische resten kunnen worden verstoord. In het kader van de bestaande planvorming wordt op basis van de resultaten van het onderzoek aanbevolen een vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen. Geadviseerd wordt om geen graafwerkzaamheden dieper dan 5,3 m -NAP te verrichten. Indien dit niet mogelijk blijkt wordt geadviseerd om een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (IVO) karterende fase (figuur 6).