ADC ArcheoProjecten heeft in mei en juni 2020 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de locatie Alphenseweg 39 in Baarle-Nassau, gemeente Baarle-Nassau. De aanleiding voor het onderzoek is een aanpassing van het bestemmingsplan ten behoeve van woningbouw op onderhavige locatie. Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit volgt dat het plangebied landschappelijk gezien is gelegen op een dekzandplateau. Op grond van de relatief hoge ligging was de regio reeds vroeg in gebruik voor bewoning, landbouw en andere menselijke activiteiten. Dit blijkt onder meer uit verschillende archeologische waarnemingen die in de omgeving van Baarle-Nassau zijn gedaan. In de top van de vroegpleistocene afzettingen die zich op minimaal 1,4 m –mv (circa 25,6 m +NAP) zal bevinden en het bovenliggende dekzand dient dan ook rekening te worden gehouden met archeologische resten vanaf het Midden-Paleolithicum. Resten uit het Midden-/Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum kunnen bestaan uit restanten van kampementen van jager-verzamelaars en zullen zich manifesteren in de vorm van vuursteen- en houtskoolconcentraties en haardkuilen. Vanwege de ligging van het plangebied buiten een zogenoemde gradiëntzone, een overgang van zeer nat naar droog, wordt de kans op de aanwezigheid van dergelijke resten evenwel als laag ingeschat. Resten uit de periode Neolithicum tot en met de Middeleeuwen kunnen gerelateerd zijn aan nederzettingsterreinen. De kans op de aanwezigheid hiervan wordt als hoog ingeschat. Indien aanwezig kunnen ze zich manifesteren in de vorm van een cultuurlaag, een omgewerkte laag onder het plaggendek met daarin aardewerkscherven, natuursteen en houtskool. Een cultuurlaag is echter vaak opgenomen in het bovenliggende plaggendek. Het onderliggende sporenniveau kan dan nog wel intact zijn. Grondsporen zullen zich tot een halve meter in de natuurlijke ondergrond (dekzand) bevinden. Paalsporen, waterputten et cetera zullen tot een dieper niveau in het dekzand reiken. Organische resten en bot zullen door de relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd. Anorganische resten zullen redelijk tot goed geconserveerd zijn. Omstreeks 1000 na Chr. Ontwikkelde zich vanuit een krans van nederzettingen rond een tiendakker het huidige Baarle-Nassau. Op oude kaarten maakt het plangebied deel uit van een akkercomplex (‘Boschcovensche Akkers’) dat zich ten noorden en noordwesten van het huidige kern uitstrekte en vermoedelijk in de Volle Middeleeuwen ontstond. Hoewel de locatie zich aan een doorgaande weg (‘De Engelsche Straat’) bevindt, zijn gelet op de ligging van de erven op het minuutplan van 1832 waarschijnlijk geen resten van bebouwing aan te treffen, die samenhangen met het ontstaan van Baarle-Nassau. Gezien het landgebruik kunnen wel sporen van agrarisch gebruik, zoals greppels en sloten, aanwezig zijn. Het is mogelijk dat erven in de loop der tijd zijn verlaten en verplaatst, met als gevolg dat op het minuutplan onbebouwde percelen in het verleden toch bebouwing hebben gekend. Vast staat dat het plangebied vanaf 1965 bebouwd is geraakt, in de periode dat het dorp zich sterk uitbreidde. Op grond van het bodemkundige gegevens en de resultaten van archeologische booronderzoeken in de omgeving moet rekening worden gehouden met een (restant van een) plaggendek. Het hierin aanwezige vondstmateriaal kan inzicht geven in de periode van het agrarisch grondgebruik. In beginsel komt de aanwezigheid van een plaggendek de gaafheid van eventuele vindplaatsen en de conservering van archeologische resten ten goede, omdat door afdekking met een plaggendek onderliggende archeologische resten buiten het bereik van latere grondbewerking zijn gebleven. Bij het bouwrijp maken en het graven van funderings- en leidingsleuven kunnen echter het plaggendek en de top van het daaronder gelegen dekzand al dan niet plaatselijk zijn verstoord. Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit volgt dat de ondergrond hoofdzakelijk uit zwak tot matig siltig dekzand (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel) bestaat. Onderin boring 4 is sprake van zwak zandige leem, dat als een smeltwaterafzetting (Formatie van Boxtel) wordt geïnterpreteerd. Het onverstoorde dekzand (C-horizont) is aan de bovenkant scherp begrensd en wordt afgedekt door een 65 tot 100 cm dik antropogeen dek (Aap-horizont) dat is ontstaan door het langdurige gebruik in het verleden als bouwland. In de boringen 3 en 5 wordt het onverstoorde dekzand en de humeuze bovengrond van elkaar gescheiden door een menglaag (A-/C-horizont) van respectievelijk 75 en 15 cm dikte. Het booronderzoek toont aan dat het bodemprofiel niet diep verstoord is, met uitzondering van boring 3, waar de bovenste decimeters van het dekzand zijn opgenomen in de bovengrond. Hoewel sporen van een podzolbodem of een akkerlaag in het dekzand ontbreken, is de top van het dekzand, dat als archeologisch relevant wordt beschouwd en zich op 65 tot 100 cm –mv (circa 25,75 tot 25,35 m +NAP) bevindt, in de boringen 1, 2 en 4 en 5 grotendeels intact. Op basis hiervan kunnen eventuele dieper ingegraven grondsporen van vóór de Late Middeleeuwen bewaard zijn gebleven.