Lent zone E, hoe een verdwaalde “soldaat” het daglicht weer zag, gemeente Nijmegen

In opdracht van i-Lent heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologisch onderzoek (opgraving) uitgevoerd in het kader van het project ‘Ruimte voor de Waal’ in de gemeente Nijmegen.

Op basis van het veldonderzoek is gebleken dat binnen het onderzoeksgebied een riviermeander aanwezig is met de bijbehorende kronkelwaard. Deze is onderdeel van de stroomgordel van Ressen die actief was in de periode van de midden bronstijd tot en met late ijzertijd. Vanaf de late ijzertijd tot en met de Karolingische tijd zijn binnen het gebied crevasseafzettingen neergelegd en zijn aan de zuidzijde crevassegeulen ontstaan. Deze geulen hebben de prehistorische en Romeinse lagen deels verspoeld en daarmee ook sporen en vondsten uit deze periode. Vanaf de middeleeuwen ontstaan cultuurlagen. Met de aanleg van de dijk in de late middeleeuwen wordt het gebied beschermd tegen het water. De overslaggronden getuigen echter van diverse dijkdoorbraken, waarbij de dijk (deels) werd weggeslagen.

Het terrein maakte tot en met het begin van de middeleeuwen deel uit van een door geulen versnipperd gebied dat onder sterke invloed stond van het water. Het gebied zal dan ook niet geschikt zijn bevonden voor bewoning. Uit de ijzertijd is een aantal sporen aangetroffen. Dit betreffen echter solitaire sporen, waar geen structuren uit zijn te herleiden. Door de crevassegeulen zijn delen van het terrein verspoeld en het kan niet worden uitgesloten dat met name aan de noordzijde van het onderzoeksgebied meer sporen aanwezig zijn geweest. De hoeveelheid vondstmateriaal uit de ijzertijd kan duiden op bewoning in de nabijheid van het onderzoeksgbeied. Het geringe vondstmateriaal uit de Romeinse tijd tot en met de vroege middeleeuwen bevestigd dat het terrein niet bewoond werd gedurende deze tijd. Over de herkomst van de vondsten bestaat enige onduidelijkheid; mogelijk zijn de objecten op een doorreis verloren of weggegooid, ze kunnen met grond voor de weg of dijk zijn aangevoerd, maar ook het periodiek beakkeren van het terrein kan niet worden uitgesloten, waarbij ze via bemesting binnen het terrein terecht zijn gekomen. Van deze laatste optie zijn echter geen sporen aangetroffen. De houtskoolrijke sporen uit de Merovingische periode doen sterk denken aan de ovenkuil uit zone T3 en aan vier houtskoolrijke kuilbodems in het westen van zone Hb, alle door 14C en/of de stratigrafie gedateerd in de 6e en 7e eeuw na Chr. Deze sporen vormen blijkbaar de door crevassevorming afgetopte resten van een specifieke activiteit. De sporen kunnen samenhangen met ontginning van het terrein en dat het houtskool ontstaan door afbranden van natuurlijke vegetatie. Maar het kan ook dat men houtskool gebrand heeft ten behoeve van bijvoorbeeld metaalbewerking. De aangetroffen houtskoolplekken en –kuilen betreffen echter alleen de diepste sporen en mogelijk zijn andere sporen door riviererosie in de Karolingische tijd verdwenen. Op basis van het vondstmateriaal, met name het aardewerk en metaal, wordt duidelijk dat vanaf de volle middeleeuwen het terrein intensief in gebruik is genomen voor agrarische doeleinden. De inrichting van het landschap die gepaard gaat met deze activiteiten laat sporen na in de vorm van greppels en ploegsporen. In de late middeleeuwen wordt een dijk opgeworpen, om het land te beschermen tegen het water. Aan de westzijde van de dijk heeft een weg met bermgreppel gelegen die vanaf het begin van de nieuwe tijd (begin 17e eeuw, mogelijk 16e eeuw) tot in de 19e eeuw in gebruik lijkt te zijn geweest. Mogelijk heeft deze weg reeds vanaf de late middeleeuwen een voorganger gehad, dit is echter niet uit het vondstmateriaal te herleiden. Op minimaal vier niveaus zijn karrensporen aangetroffen. Door het uitbreiden van de dijk wordt de weg en de bermgreppel noodgedwongen naar het westen verplaatst. Dit is tijdens het veldwerk gebleken uit diverse weglagen en meerdere greppels die elkaar al dan niet oversnijden. Het jongste materiaal dateert de jongste greppel in de 19e eeuw.

Een opvallende vondst betreft de resten van een menselijk skelet in de voet van de dijk. Op basis van specialistisch onderzoek is gebleken dat het om een jongen van ca. 20-22 jaar jong gaat, die in de periode 1550-1739 geleefd heeft. De wijze waarop hij is begraven (op zijn buik met een arm boven het hoofd) laat zien dat dit haastig is gebeurd en/of door mensen die geen emotionele band met de overledene hadden. De lichte afwijkingen aan de beenderen en het vondstmateriaal doen vermoeden dat het hier mogelijk de resten van een soldaat betreffen, die betrokken was bij de gevechtshandelingen rond fort Knodsenburg. De metaalvondsten laten aan de zuidkant van de weg een concentratie zien die mogelijk duidt op een gevecht ter plaatse. De aanwijzingen zijn echter niet concreet en er kan dan ook niet worden uitgesloten dat de resten toebehoren aan bijvoorbeeld een drenkeling die ter plaatse is begraven. In de late nieuwe tijd zijn de werkzaamheden aan de dijk doorgegaan. Tijdens het onderzoek zijn palenrijen aangetroffen, die waarschijnlijk ter versteviging van de dijk zijn aangebracht. Er zijn geen ingravingskuilen zichtbaar, wat er op duidt dat de palen zijn ingeslagen. Op basis van het niveau (door diverse dijklagen) en historische bronnen worden de palen in de late nieuwe tijd gedateerd. In één spoor is vermolmd hout aangetroffen, dit was echter niet geschikt voor specialistisch onderzoek. Uit de late nieuwe tijd is een greppel afkomstig. De greppel is in de loop van de tijd verder ontgraven en aangepast aan de veranderende perceelsindeling. Deze ontwikkeling is op kaartmateriaal uit de 19e en 20e eeuw te volgen. In het veld is de fasering eveneens waargenomen door de de aanwezigheid van snijdende greppelfases. Het jongste materiaal dateert de opvulling van de jongste greppel in de 20e eeuw.

Uit het vondstmateriaal blijkt slechts zeer geringe activiteit in de bronstijd. In de ijzertijd lijkt er wel enige activiteit te hebben plaatsgevonden, maar of er sprake is geweest van bewoning kan niet met zekerheid worden vastgesteld door de latere verspoeling van het terrein. Vanaf de Romeinse periode en de Merovingische tijd moet het gebied echter regelmatig betreden zijn, mogelijk als doorvoerroute naar een andere locatie. Dat het terrein in deze periode werd gebruikt voor agrarische doeleinden kan echter niet worden uitgesloten, hier zijn echter geen concrete aanwijzingen voor in de vorm van sporen. Daarnaast laten de sporen uit de Merovingische tijd zien dat het terrein, net als zone T3 en het westen van zone Hb voor hele specifieke activiteiten werden gebruikt waarbij hout werd verbrand. Het kan gaan om ontginningssporen, maar ook om houtskoolproductie. Pas vanaf de volle middeleeuwen neemt de hoeveelheid vondstmateriaal toe. Het westelijke deel wordt in gebruik genomen voor agrarische doeleinden terwijl vanaf de late middeleeuwen een de oostzijde een dijk wordt opgeworpen en een weg ontstaat. Het vondstmateriaal zal dan ook voornamelijk door bemesting in het onderzoeksgebied terecht zijn gekomen, met materiaal voor de dijk dat van elders afkomstig is, dan wel gedumpt of verloren tijdens de reis door het gebied.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-28z-uvsn
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-65-2fq8
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:113591
Provenance
Creator Hesseling, H.J.
Publisher RAAP
Contributor Gazenbeek,, G.; Hermsen, I.C.G.; Keunen, L.J.; Kruiningen, M.E. van; Maurer, A.; Veen, B.J. van der; Verhelst, E.M.P.; Willemse, N.W.; Reijnen, R.; RAAP
Publication Year 2018
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/rtf; application/pdf; application/msword; image/jpeg; .rtf; .pdf; .docx; .jpg; .mdb; .tab
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities