Bureau voor Archeologie heeft een inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd voor bouwwerkzaamheden aan de Slochterenweg 2A te Arnhem. Uit het bureauonderzoek blijkt dat in het plangebied archeologische resten uit de IJzertijd of jonger aanwezig kunnen zijn in de oeverafzettingen en dat deze door de beoogde ingrepen vergraven kunnen worden. Daarom werd aanbevolen om een verkennend en, indien de bodem intact is, een karterend booronderzoek uit te voeren. Dit booronderzoek betreft zowel de verkennende als de karterende fase, omdat tijdens de verkennende fase een deels intact bodem is aangetroffen. In totaal zijn 28 boringen gezet met einddieptes tussen 250 en 400 cm -mv. Het booronderzoek bevestigt dat in het plangebied oever- en beddingafzettingen aanwezig zijn. Deze liggen onder een ophogingspakket van 60 tot 210 cm dik. Ter hoogte van het oude verpleeghuis en de passerelle is de verstoring dieper, tot 350 cm -mv. De top van de beddingafzettingen ligt tussen 200 en 390 cm -mv. In één boorprofiel (nummer 20) in het westen van het plangebied zijn meerdere archeologische indicatoren in de oeverafzettingen aangetroffen, waaronder houtskool en fragmenten (verbrand) bot. Deze indicatoren bevonden zich tussen 170 en 190 cm -mv. Tevens zijn op deze locatie in de oeverafzettingen fosfaatvlekken aanwezig. Deze archeologische indicatoren wijzen op een archeologische vindplaats. Bij de beoogde plannen zijn onder de nieuwe bebouwing kelders voorzien. De verwachte vergravingsdiepte zal daarom ongeveer 200 cm -mv zijn. Gezien de diepte waarop de archeologische indicatoren zijn aangetroffen, zullen door de beoogde plannen eventuele archeologische resten waarschijnlijk vergraven worden. Bureau voor Archeologie adviseert daarom nader te bepalen of sprake is van een behoudenswaardige archeologisch vindplaats door het uitvoeren van een archeologisch proefsleuvenonderzoek. We bevelen aan om dit onderzoek in twee fasen uit te voeren. De eerste fase is het graven van een proefsleuf op de locatie van boorpunt 20. Als hierbij geen archeologische resten worden aangetroffen, dan is aanvullend onderzoek niet nodig. Als in deze fase de aanwezigheid van een vindplaats wordt bevestigd, dan wordt geadviseerd om het proefsleuvenonderzoek uit te breiden naar de rest van het plangebied, voor zover het potentiële archeologische niveau vergraven zal worden. De werkwijze van het onderzoek dient vastgelegd te worden in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE).