In opdracht van de gemeente Heerlen heeft BAAC een oud proefsleuvenonderzoek
en een opgraving uit 2005 uitgewerkt. Het veldwerk was in september en
november 2005 uitgevoerd door BILAN in het plangebied De Nor te Heerlen
in de gelijknamige gemeente. De aanleiding voor het proefsleuvenonderzoek
en de opgraving was de voorgenomen nieuwbouw in het plangebied waarbij
een muziekzaal gebouwd zou worden achter het Cultuur Café ‘De Nor’. Hierbij
bestond een gerede kans dat archeologische waarden verstoord of vernietigd
zouden worden.
Uit het vooronderzoek voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek is gebleken
dat het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting heeft voor het aantreffen
van vindplaatsen uit de periode neolithicum tot en met de late middeleeuwen
en een hoge verwachting voor vindplaatsen uit de Romeinse tijd (in
het bijzonder een lokale aftakking van een Romeinse weg), en de volle en late
middeleeuwen. Op basis hiervan is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.
Tijdens dit onderzoek zijn diverse ophogingspakketten, kuilen en vondstmateriaal
uit zowel de Romeinse tijd als de middeleeuwen en nieuwe tijd
aangetroffen. Het Romeinse materiaal bleek sterk verweerd en is slechts in
secundaire contexten aangetroffen. Om vertraging van de bouwwerkzaamheden
te voorkomen is besloten om direct door te starten naar een opgraving.
In de Romeinse tijd is op een kruising van wegen, de noordoost-zuidwest
georiënteerde weg van Keulen naar Boulogne sur Mer, Via Belgica, en de
noordwest-zuidoost georiënteerde weg, de Via Traiana, van Xanten naar Trier,
de vicus Coriovallum (Heerlen) ontstaan. Het plangebied is ten noordoosten van
de kern van de vicus gelegen. Circa 20 m ten zuiden van het plangebied ligt de
huidige Gasthuisstraat en hier zou mogelijk de noordelijke splitsing van de Via
Belgica hebben gelopen. De eerste bewoning van Coriovallum is te dateren in de
Augusteïsche periode, rond het begin van de jaartelling. Eind 1e – begin 2e eeuw
begon de stad te floreren en de bloeiperiode van Coriovallum speelde zich af in
de 2e eeuw. In het plangebied is Romeins vondstmateriaal aangetroffen dat als
de oudste vondsten in het plangebied beschouwd worden. Het materiaal bestaat
uit bouwkeramiek, natuursteen en aardewerk. Het volledige aardewerkcomplex
is bekeken en het complex dateert tussen de tweede helft van de 1e eeuw en
de eerste helft van de 2e eeuw, wat overeenkomt met de bloeiperiode van
de vicus. Het centrum van Coriovallum werd in die periode gekenmerkt door
diverse stenen gebouwen, zoals het Romeinse badhuis en andere openbare
gebouwen. In de vicus werden verschillende ambachten uitgevoerd, maar de
meest uitgesproken ambacht was die van pottenbakker. Het beekdal van de
Geleenbeek en de Caumerbeek leverde de noodzakelijke klei, water, zanden brandhout. In Heerlen zijn bij verschillende archeologische onderzoeken
pottenbakkersovens uit de Romeinse tijd aangetroffen. In de 3e eeuw lijkt het
erop dat het inwonertal van de stad sterk terugliep. De bewoning in de stad
kreeg een meer militair karakter en dat bleef zo tot de val van het West-
Romeinse Rijk in 476 na Chr.
Ondanks de bevolkingsafname na de Romeinse tijd, bleef de regio bewoond.
Door de vruchtbare lössgrond bleef de streek aantrekkelijk voor de landbouw,
hoewel grote delen van de plateaus in de vroege middeleeuwen weer bebost
raakten. De stenen van de Romeinse gebouwen zijn hergebruikt en ook de
oude Romeinse routes bleven grotendeels in gebruik. Rond de 10e eeuw werd
middeleeuws Heerlen gevormd door het ontstaan van boerenhoeven en molens
langs de dalen van de Caumer-, Schandeler- en Geleenbeek. In Heerlen is in de
12e eeuw een verdedigbare woontoren, de Schelmentoren, gebouwd waar in
dezelfde tijd een walburcht omheen wordt aangelegd en het complex werd
uitgebouwd tot een grotere vesting (‘landsfort’). Het plangebied ligt ten oosten
van de middeleeuwse vesting, net buiten de gracht.
In de 12e-13e eeuw zijn buiten de vesting (‘landsfort’), waaronder langs de
Gasthuisstraat ten zuiden van het plangebied, huizen gebouwd. Ditzelfde geldt
voor de bebouwing langs de Pancratiusstraat direct ten zuidwesten van het
plangebied. Het lijkt erop dat het plangebied in deze periode ook in gebruik is
genomen. In hoeverre er bebouwing in het plangebied aanwezig is geweest, is
niet te achterhalen. Zeer waarschijnlijk is er geen bebouwing aanwezig geweest
en is het gebied gebruikt als een soort achtererf.
Tijdens het onderzoek zijn namelijk honderdtwintig kuilen, twee waterputten
en een aantal paalkuilen aangetroffen waarin veel secundair vondstmateriaal
is aangetroffen. Van de kuilen die in het plangebied zijn onderzocht, is van
slechts een aantal kuilen de functie bepaald. Op basis van de gelaagdheid is een
kuil is als waterkuil geïnterpreteerd. Daarnaast zijn twee “slacht”afvalkuilen
of dierbegravingen onderscheiden op basis van de aanwezigheid van partiële
dierenskeletten. In de direct omgeving zullen runderen en varkens hebben
gestaan die vervolgens begraven zijn in het plangebied. Alle overige kuilen, op
de kuilen na waarin geen vondstmateriaal is aangetroffen, zijn geïnterpreteerd
als afvalkuilen. Uit de kuilen is vondstmateriaal uit zowel de Romeinse tijd als
middeleeuwen – nieuwe tijd verzameld. Het meeste aardewerk dateert in de
volle middeleeuwen (1050-1250), op de voet gevolgd door aardewerk uit de late
middeleeuwen (1250-1500). Dit wil niet zeggen dat er in de kuilen geen jonger
aardewerk is aangetroffen, maar aardewerk uit de nieuwe tijd is slechts met
enkele tientallen stuks vertegenwoordigd.
Uit botanisch onderzoek op drie kuilen is gebleken dat er een grotere hoeveelheid
verbrand graan aanwezig was. Uit de analyse van het graan blijkt dat
de samenstelling van de monsters in de kuilen vergelijkbaar is. Het materiaal
dat in de kuilen gedeponeerd is, is waarschijnlijk uit dezelfde gebeurtenis
afkomstig. Alle drie de monsters dateren in de late 12e – vroege 13e eeuw.
Ergens nabij het opgravingsterrein, op of nabij de middeleeuwse vesting van
Heerlen, bijvoorbeeld een huis, opslagplaats of in een droogoven, is in de volle
middeleeuwen brand geweest. Tijdens of na de brand zijn de granen met elkaar
vermengd geraakt en gedeponeerd over meerdere kuilen.
De twee waterputten (tonputten) die naast de kuilen in het plangebied zijn
aangetroffen, geven aan dat er bebouwing wordt vermoed ten westen van het
plangebied, langs de huidige Pancratiusstraat. Waterputten worden dikwijls
op het achtererf aangetroffen. Op basis van het vondstmateriaal kunnen de
waterputten niet nauwkeurig gedateerd worden. Uit een macrobotanisch
monster genomen uit één van de waterputten kan verder geconcludeerd
worden dat de waterput in ieder geval ook gebruikt is als afvalput en mogelijk
zelfs als beerput. Dat de onderzochte waterput op het achtererf van bebouwing
heeft gelegen, blijkt ook uit het gegeven dat akkeronkruiden zijn aangetroffen
en dat in de omgeving van de put waarschijnlijk een moestuin heeft gelegen.
Het onderzoek heeft daarnaast indirecte aanwijzingen opgeleverd voor pottenbakkersactiviteiten in Heerlen, of in de omgeving van Heerlen. Tussen het
onderzochte aardewerk bevindt zich een fragment van een koker die vermoedelijk
als beluchtingskanaal in een oven heeft gefundeerd. De vondst is omstreeks het midden van de 14e eeuw te dateren, waarmee hij waarschijnlijk gelijktijdig is met het ovenrestant dat op het Raadhuisplein is opgegraven.
Dit is de eerste pottenbakkersoven uit de middeleeuwen die in Heerlen is
aangetroffen. Productieafval was al eerder aangetroffen ten westen van het
Raadhuisplein. Een misbaksel van steengoed wijst daarnaast op mogelijk
aardewerkproductie in de vroege nieuwe tijd. En de vondst van bakkokers
laat zien dat in de (late) 17e/18e eeuw, of later, ook tinglazuuraardewerk is
vervaardigd. Het bouwkeramisch onderzoek heeft ook aangetoond dat in de
omgeving metaalbewerking, glas- of aardewerkproductie heeft plaatsgevonden.
Er zijn verschillende fragmenten verbrande leem aangetroffen, die dermate
gesmolten zijn dat ze kunnen worden toegedicht aan een restant van een oven.
Welke datering deze fragmenten hebben, is niet bekend. Heerlen is een van de
vindplaatsen met het grootste aantal Romeinse pottenbakkersovens in de wijde
omgeving. Het exacte aantal is onbekend, want een diepgaande studie naar de
opgegraven ovens en de bijbehorende sporen (afvalputten) is nooit uitgevoerd.
Van Kerckhove en Boreel hebben inmiddels op basis van de beschikbare
gegevens een typo-chronologie opgesteld van het Heerlens aardewerk en zijn
tot de conclusie gekomen dat er meer dan veertig ovens en ongeveer twintig
afval- en werkkuilen zijn opgegraven. Het kan zijn dat de ovenrestanten hebben
toebehoord aan Romeinse ovens die buiten het plangebied gelegen zijn, maar
gezien de vondst van een 14e-eeuwse koker van een beluchtingskanaal kunnen
de resten ook behoren bij een middeleeuwse oven.
Waarschijnlijk is het plangebied in de volle middeleeuwen in gebruik genomen
als een gebied waar kuilen zijn gegraven om het afval te dumpen. Door de
tijd heen zijn meerdere kuilen gegraven, waardoor het aardewerk nog verder
verspreid raakte. Ook het feit dat er kuilen zijn, waarin partiële skeletten van
biggen en een rund zijn begraven, duidt niet zozeer op bewoning maar eerder
op een achtererf van bewoning waar een grote accumulatie van materiaal is
ontstaan. Op de kadastrale kaart uit het begin van de 19e eeuw is te zien dat het
plangebied direct achter het bebouwingslint langs de Dorp Straat (de huidige
Pancratiusstraat) ligt. Het terrein was voor zover zichtbaar in gebruik als erf en
tuin, waarbij het oostelijk deel van het terrein bebouwd was met bijgebouwen
behorende bij de bebouwing langs de Dorp Straat. Al voor het midden van de19e eeuw zijn de bijgebouwen in het oostelijke deel gesloopt. Vanaf de jaren
dertig van de vorige eeuw is het plangebied bebouwd geraakt. In de jaren
negentig is de bebouwing (grotendeels) gesloopt.
Adobe Acrobat document, 9.0