Harmelen, Putkop III Gemeente Woerden, Plangebied Putkop III te Harmelen

DOI

BAAC heeft een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd in het plangebied Putkop III te Harmelen, gemeente Woerden.Aanleiding voor het onderzoek is de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein Putkop III op de onderzochte percelen.Uit het door Vestigia in 2019 uitgevoerde bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied op een hoog in het landschap gelegen stroomrug van de Oude Rijn ligt. In het plangebied komen poldervaaggronden voor, waarvan de bovenzijde vermoedelijk is vergraven voor de winning van klei. In het uiterst noordelijke deel lijkt de grond vergraven te zijn, zichtbaar aan een rechthoekige laagte in het landschap. Het plangebied ligt in de polder Oudeland en Indijk. De polder wordt aan de achterzijde begrensd door de Breudijk, die als ontginningsbasis diende voor de noordelijker gelegen Polder Breudijk. Op de kadastrale minuut 1811-1832 is de locatie onbebouwd. De polder wordt gekenmerkt door brede watergangen (vletsloten) en waterplassen, die verband houden met de kleiwinning in het gebied. Deze kleiwinning is niet systematisch gebeurd, waardoor diep afgegraven, niet afgegraven en gedeeltelijk afgegraven percelen elkaar afwisselen. Naast kleiwinning heeft in het gebied ruilverkaveling plaatsgevonden; het ruilverkavelingsproject Harmelen-Kockengen (1959-1969). In het plangebied zijn geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en MIP-objecten aanwezig. Ook zijn er in het plangebied geen vondstmeldingen, AMK-terreinen en/of onderzoeksmeldingen bekend.Op basis van het bureauonderzoek geldt er voor het gehele plangebied een hoge archeologische verwachting. Specifiek worden er archeologische resten uit de laat-Romeinse tijd tot en met de middeleeuwen verwacht vanaf 30 cm -mv. Het een en ander is afhankelijk van de aanwezigheid van kleiafgravingslocaties en de diepte van deze (eventueel aanwezige) afgravingen.Het doel van het verkennend booronderzoek is om antwoord te geven op de vraag in welke mate de bodem in het verleden afgegraven is en op welke locaties dit heeft plaatsgevonden.Uit het veldonderzoek blijkt dat het gehele plangebied op de stroomrug van de Oude Rijn ligt. Binnen het zandige bed van deze stroomrug hebben twee jongere rivierlopen gestroomd in de ijzertijd of de Romeinse tijd en zodoende een geulzone gevormd. De geulzone ligt in het centrale deel van het plangebied. Beide geulen zijn geflankeerd door kronkelwaarden. Beide eenheden vormen lokale laagtes en ruggetjes in het (vroegere) landschap. Op de ruggetjes worden nog resten van nederzettingen verwacht, terwijl in de laagtes afval, visfuiken, boten en andere water gerelateerde objecten verwacht worden. In het zuidelijke deel van het plangebied bevindt zich op één van de ruggen een mogelijke vindplaats, die op basis van een selectie van het aanwezige vondstmateriaal vermoedelijk in de nieuwe tijd B dateert.De mate van invloed van de ontkleiing op de archeologische waarden binnen het plangebied is op basis van het verkennend booronderzoek niet duidelijk. In de omgeving van het plangebied zijn geen duidelijke referentieprofielen of boringen bekend, die het een en ander zouden kunnen verduidelijken. Wat wel duidelijk is dat in de geulzone een jongste oud oppervlak sterk is aangetast en zelfs deels verdwenen lijkt te zijn. Dit kan het resultaat van ontkleiing zijn.De archeologische verwachting uit het bureauonderzoek kan op basis van de resultaten van het veldonderzoek voor vrijwel het gehele plangebied gehandhaafd blijven. In het zuidelijke deel geldt een specifiek hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten behorende bij een nederzetting uit de nieuwe tijd. In het noordelijke deel komt mogelijk een terp voor. Het uiterst noordwestelijke deel is tot (ver) in het beddingzand vergraven. Voor dit gedeelte geldt een lage archeologische verwachting.BAAC adviseert om in de gebieden met een (middel)hoge archeologische verwachting bij bodemverstorende activiteiten die dieper reiken dan 30 cm -mv een vervolgonderzoek door middel van een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren. Tijdens het proefsleuvenonderzoek dienen tenminste twee landschappelijke proefsleuven te worden uitgevoerd met een zuidwest-noordoostelijke oriëntatie haaks op de vroegere stroomrichting van de Oude Rijn. Deze sleuven hebben als doel de geomorfogenese van het gebied, de begrenzingen en geometrie van de restgeulen met daarin een verwachting op natte complextypen te bepalen. Tevens dient het proefsleuvenonderzoek dusdanig ingestoken te worden dat er meer duidelijkheid komt over de aan- of afwezigheid van de Limesweg, een vindplaats uit de nieuwe tijd B, de (boeren)terp en eventueel nog onbekende vindplaatsen vanaf de ijzertijd binnen het plangebied. De exacte invulling van het proefsleuvenonderzoek dient te worden opgesteld in een Programma van Eisen.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zat-26tp
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-zat-26tp
Provenance
Creator C.C. Kalisvaart
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor R.C.B. Steenbak; BAAC
Publication Year 2023
Rights DANS Licence; info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; https://doi.org/10.17026/fp39-0x58
OpenAccess false
Contact R.C.B. Steenbak (Provincie Noord-Brabant)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; application/gml+xml; application/vnd.openxmlformats-officedocument.spreadsheetml.sheet; application/zip; text/xml; image/jpeg
Size 31021866; 52528; 16096; 23263; 14579; 44716; 1160300; 20026; 25250406; 290144; 27865; 166536; 227314; 7959; 830; 1156; 1511; 9575; 16338; 2894; 1851; 1148; 3354; 1831; 1895; 2143; 1475; 1159; 1624; 2286; 1391; 1127145; 978; 1602; 146713; 1445; 1830; 1280; 1022863; 907; 1208; 2963; 980; 38283; 1470; 2117; 2075; 1385; 3208; 3600; 2713; 87034; 3385; 1914300; 3928598; 3346078; 3045194; 5567280; 4843446; 34021
Version 1.0
Discipline Humanities