Voor dit archeologisch onderzoek is een aanvulling op het eerdere bureauonderzoek uitgevoerd, waarna zowel een verkennend als een karterend booronderzoek is uitgevoerd. Uit het bureauonderzoek bleek dat binnen het plangebied diverse stroomgordels aanwezig zijn, waarop archeologische resten vanaf het neolithicum aangetroffen kunnen worden. De archeologische resten zullen dan met name op de oeverwallen of op de stroomruggen zelf kunnen worden aangetroffen. Aan deze zones is dan ook een hoge verwachting toegekend.Bij het verkennende booronderzoek zijn de in het plangebied aanwezige stroomgordels onderzocht door middel van een booronderzoek waarbij over één raai iedere 50 meter een boring is gezet. De verwachtingen vanuit het bureauonderzoek werden door het verkennend booronderzoek onderschreven: de stroomgordels bevinden zich inderdaad binnen 2 m onder het maaiveld. Duidelijke verschillen tussen oeverwal- en beddingafzettingen werden evenwel niet waargenomen. Tijdens het onderzoek zijn geen eenduidige archeologische indicatoren of relevante archeologische lagen aangeboord. Vanwege het ontbreken van grote verstoringen bleef de hoge verwachtingswaarde overeind, waarop een karterend booronderzoek heeft gevolgd. Op basis van het uitgevoerde verkennende booronderzoek kan geconcludeerd worden dat binnen het tracé van de dijk op verschillende locaties stroomgordels in de ondergrond aanwezig zijn. Hier is op verschillende dieptes beddingzand aangeboord en zijn in een aantal boringen ook de bijbehorende oeverafzettingen waargenomen. Aan dergelijke locaties kan een hoge archeologische verwachting worden toegekend.Bij het karterend onderzoek zijn deze zones met een hoge verwachting door middel van een verdicht boorgrid (20 x 25 m) nader onderzocht op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Tijdens het onderzoek zijn echter geen archeologische indicatoren aan het licht gekomen die duidelijkheid kunnen verschaffen omtrent de reeds gedane (mogelijke) archeologische indicatoren.De resultaten van het booronderzoek hebben geen indicaties opgeleverd voor de mogelijke aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Geadviseerd wordt dan ook om aan de locaties, die door middel van het karterend booronderzoek zijn onderzocht, een lage trefkans toe te kennen voor wat betreft archeologie. Archeologisch vervolgonderzoek wordt voor deze locaties niet noodzakelijk geacht. Ter plaatse van de Suzannehoeve (Locatie D) kan echter niet worden uitgesloten dat resten van één of meer voorgangers nog in de ondergrond aanwezig zijn.