Ten westen van Utrecht wordt sinds enkele jaren gewerkt aan de realisatie van de VINEX-locatie Leidsche Rijn. Een onderdeel van deze grootschalige stedenbouwkundige plannen is de verplaatsing en verbreding van deel van de Rijksweg A2. In 2000 werd het gehele toekomstige tracé van de snelweg gekarteerd met behulp van boringen. Uit proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in 2001 bleek dat zich hier een relatief grote nederzetting bevond uit de overgangsperiode van de Merovingische naar de Karolingische periode. Vanwege de goede conserveringsomstandigheden van de aangetroffen sporen en vondsten, alsmede de zeldzaamheid van vroegmiddeleeuwse nederzettingen in en rond Utrecht, is besloten tot een definitief archeologisch onderzoek van deze vindplaats. De opgraving leidde tot verrassende en soms spectaculaire resultaten. Zo bleek bijvoorbeeld de vindplaats veel groter te zijn dan verwacht. Binnen de marges van het tracé werd op een oppervlakte van ruim 200 meter bij een breedte van ca. 60 meter een lintbewoning blootgelegd. Deze was gelegen langs de Oude Rijn en op een oudere kronkelwaardrug. De bloeiperiode van deze nederzetting lag in de tweede helft van de zevende en de vroege achtste eeuw. Gedurende de achtste eeuw kromp de nederzetting geleidelijk weer in, totdat de bewoning in de tweede helft van de achtste eeuw binnen het opgegraven deel afloopt. De vele boerderijen en bijgebouwen laten zien dat de nederzetting dichtbebouwd was en een voor die tijd vrij grote omvang had. Onder de vele bijgebouwen vallen in het bijzonder dertig grote structuren op; deze mogelijke opslagschuren bleken zwaar gefundeerd te zijn, getuige de eikenhouten palen die tot zeer diep in het onderliggende zand waren geslagen.