Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied “Het Soerense Broek” dat de dekzandruggen in het centraal-zuidoostelijke deel en het deel van een daluitspoelingswaaier in het noordwestelijke deel van het plangebied, de hoogste kans hebben op het aantreffen van archeologica. Dit betreft circa een derde van het totaaloppervlak van het plangebied.De geplande bodemingrepen beperken zich tot de rijke zwarte landbouwlaag. Deze zal naar verwachting wel reeds deels geroerd zijn door moderne bodemingrepen, vaak tot een standaard diepte van 30cm -mv. Er kan echter niet worden uitgesloten dat het onderste deel van (matig dikke) plaggendek, tussen circa 30 en 50 cm -mv, nog intact aanwezig is (nog niet door moderne bodembewerking aangetast). Het onderste deel van het plaggendek kan wel als verstoord worden beschouwd, omdat dit materiaal van elders is aangevoerd en vaak ook werd opgemengd met de oorspronkelijke minerale bovengrond. Hierin voorkomende archeologische resten zullen wel (in enige mate) verplaatst zijn (in principe dus niet meer in situ) maar kan echter nog wel veel aanvullende informatie opleveren over de archeologische vindplaats zelf.Econsultancy adviseert om ter plaatse van de terreindelen waarvoor een middelhoge archeologische verwachting geldt en waar waarschijnlijk een matig dik plaggendek voorkomt, binnen de terreindelen die binnen de dekzandruggen en de daluitspoelingswaaier liggen, de plagwerkzaamheden niet dieper te laten uitvoeren dan 30 cm -mv.Indien de plagwerkzaamheden dieper dan 30 cm -mv worden uitgevoerd, dan adviseert Econsultancy om binnen de terreindelen die binnen de dekzandruggen en de daluitspoelingswaaier liggen een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Dit vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd door een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek, teneinde de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen, een betrouwbaar beeld te krijgen van de mate van intactheid van het bodemprofiel en om de terreindelen systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische indicatoren.Door de deskundige namens het bevoegd gezag is reeds aangegeven dat de geplande ontgravingen (plagwerkzaamheden) naar verwachting dermate ondiep zullen zijn dat deze ingrepen de mogelijk aanwezige archeologie niet direct zullen verstoren, maar dat door erosie vrijgekomen sporen wel zullen gaan eroderen. Geadviseerd is om de ontgravingen extensief archeologisch te laten begeleiden, waarbij de begeleiding zich dan met name zou kunnen richten op de zones waar het bureauonderzoek (zie begin van deze paragraaf) aanleiding toe geeft. Indien dit advies wordt gehandhaafd dan wordt geadviseerd de extensieve archeologische begeleiding te laten plaatsvinden voor die terreindelen zoals weergegeven in figuur 16.Bovenstaand selectieadvies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rheden en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordelingsrapport, regioarcheoloog regio Arnhem e.o., d.d. 27 september 2012). Bovenstaand selectieadvies wordt onderschreven.Aanvullend wordt aangegeven dat, omdat er aanwijzingen zijn dat er binnen de zone die in aanmerking komt voor vervolgonderzoek een mesolithische vindplaats aanwezig is, het karterende deel van het booronderzoek dient te worden uitgevoerd conform de meest recente leidraden. Zie hiervoor: http://www.sikb.nl/upload/documents/archeo/KNA%20Leidraad%20IVO%20karterend%20booronderzoek%20geactualiseerde%20versie%20juli%202012.pdfVoor het booronderzoek dient een Plan van Aanpak (PvA) te worden opgesteld. Vanwege de complexiteit van het onderzoek en de grootte van het plangebied wordt geadviseerd dit Plan van Aanpak met de regioarcheoloog af te stemmen.Indien binnen de geselecteerde zone de ingrepen niet dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en dus de werkzaamheden extensief archeologisch worden begeleid, dan dient een Programma van Eisen te worden opgesteld en te worden goedgekeurd door de bevoegde overheid. Dit PvE kan worden opgesteld door een daarvoor gecertificeerd bedrijf of door de regio-archeoloog. Geadviseerd wordt bij extensieve archeologische begeleiding begeleiding zoveel mogelijk in samenwerking met vrijwilligers (bijvoorbeeld van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, AWN) uit te laten voeren.Tevens is het van groot belang dat zo min mogelijk bouwverkeer over de afgegraven delen zal rijden. Indien dit toch gebeurt, zal eventueel aanwezige archeologie alsnog worden verstoord door verdrukking.Het is dan ook van groot belang om de strategie van de ontgravingen hierop af te stemmen. Door Natuurmonumenten is nogmaals benadrukt dat de plagwerkzaamheden niet dieper zullen reiken dan 30 cm -mv, wat betekend dat alleen de reeds door de landbouw geroerde (en rijke) toplaag zal worden willen afplaggen. Wellicht dat op een enkele plek in het gebied die reeds geroerde toplaag dieper dan 30 cm gaat, maar het is streven is ongeroerde grond pertinent niet af te plaggen. De bodemopbouw (en de nog aanwezige zaden in de bodem) is voor de natuur van groot belang en moet zodoende goed bewaard worden. Er zal met het maaiveld mee worden afgeplagd, zodat de natuurlijke gradiënten mede bewaard blijven. Tevens zullen de werkzaamheden zo worden uitgevoerd dat er geen verdichting of beroering van de bodem zal plaatsvinden.
Date Accepted: 2012-10-02