Javanen in Diaspora, interview met Antonius Dasimin Senawi

DOI

Naam: Antonius Dasimin SenawiAchternaam: SenawiGeboorteplaats: plantage Vreeland, SurinameGeboortedatum: 1939Woonplaatsen: Suriname 1939 - 1954; Indonesia 1954 - 1967; Cambodia 1967 - 1971; Indonesia 1972 - 1973; Vietnam 1973 - 1974; Indonesia 1974 - 1975; Hongaria 1975 - 1979; Indonesia 1979 - 1982; Kenya 1982 - 1987; Indonesia 1987 - 1989; USA 1989 - 1995; Singapore 1996 - 2000; Indonesia 2001 -Ik kom uit een gezin van 10 kinderen. Een was als baby gestorven. Met de 9 kinderen die overbleven, zouden wij naar Indonesië gaan, maar mijn zus, de derde van het gezin, was onvindbaar. Zij was geschaakt door haar vriendje en kwam niet terug. Van mijn vader moest ik naar haar zoeken, maar ik vond haar niet. Toen ik helemaal naar Nickerie wilde, omdat ik aanwijzingen kreeg om haar daar te zoeken, raadde men dat. De boot stond inmiddels op het punt om te vertrekken. Mijn zus bleef dus achter, net als de vrouw van mijn oudste broer. Dat kwam waarschijnlijk omdat haar oma haar bewerkt had met 'dijopa japu' (zwarte magie). Zij had net een baby gekregen, dus wij vonden het vreemd en onbegrijpelijk dat ze achterbleef. Ze moest het kind toch voeden? Mijn moeder heeft uiteindelijk voor de baby gezorgd.
In Tongar aangekomen kregen wij twee barakken toegewezen: één voor het gezin van mijn vader en één voor het gezin van mijn oudste broer. Dat was behelpen. Er was weinig privacy, je kon de buren zien en horen. Maar wij klaagden niet. Als ik nu zie wat de mensen in Aceh na de tsunami aan woningen hebben gehad en dan nog klagen ze...
 Niemand van ons had een academische opleiding gehad, ook Pak Hardjo en zijn medewerkers niet. Maar naar mijn mening was hun plan een geweldig plan. Het idee was goed. De mensen die als eerste vertrokken, waren geselecteerd met de bedoeling om in een nieuwe omgeving iets neer te zetten dat levensvatbaar was. Er waren mensen bij die kennis hadden van engineering, van elektriciteit, bouwen, verplegen. Zelfs voor ons kinderen was gezorgd. Er werd een school gebouwd en er werd gezocht naar iemand die ons les kon geven in Bahasa Indonesia. Dat werd Pak Ngatemin Sumopawiro.In Suriname was ik in 1953 al klaar met de lagere school en ik zou naar de technische school zijn gegaan als wij niet waren weggegaan. In Tongar zat ik weer in de zesde klas van de lagere school om Indonesisch te leren. Er was indertijd nog geen SMP in de buurt, die kwam pas later. Degenen die in Suriname al op de mulo hadden gezeten, werden daar zonder toelatingsexamen toegelaten. Ondanks de verloren jaren hebben wij niet geklaagd of spijt gevoeld. We waren tevreden met wat er was en we aten wat er te eten was. Het mooiste van alles was dat de eerste lichting Surinaamse Javanen bij het landelijk eindexamen SMP voor 100%  slaagden. Toen ik eindexamen moest doen, brak de PRRI (opstand van Sumatraanse generaals tegen het Javaanse centrale gezag) los. Ik kon geen examen doen, maar kreeg wel een briefje dat ik de SMP had afgemaakt. Ik vertrok naar Padang en ging daar verder naar school. Toen ik in de 2de klas zat van de SMA, keerde ik terug naar Tongar en deed alsnog mijn SMP eindexamen.
In Padang verbleef ik bij Pak Samsui. Ik werd voorgesteld aan een man die militair was bij een artillerie bataljon en na een gesprek werd ik aangenomen als juruh bayar (medewerker betalingen). Ik combineerde dat met de SMA. Ik werkte in de ochtend en ging ‘s middags naar school. Dat deed ik op een particuliere school, de SMA Ganesha.In die tijd dat ik voor het leger werkte, ontving ik als ‘salaris’ van 20 liter petroleum, rijst, boter en 14 rupiah per dag. Dat was voor die tijd genoeg, ik kon zelfs mijn zus en mijn moeder wat geven. Maar ik had grotere ambities: ik wilde piloot worden, ik wilde van alles worden, zoveel wensen had ik! Het was moeilijk om school en werk te combineren, maar ik zette door. Totdat de oorlog om Irian Barat uitbrak. Ik moest examen doen en daarom kreeg ik dispensatie. Mijn commandant zei: ´Jij blijft hier om voor de vrouwen van de soldaten te zorgen'. Ik zorgde voor hun boodschappengeld, salarissen, zelfs voor hun bevalling. Ik deed examen en slaagde. Ik wilde eigenlijk dolgraag in het leger en ik had ook al een medische test gedaan in Ganting, het militair ziekenhuis. Maar omdat ik de zorg voor mijn zusje op me had genomen, besloot ik van het plan af te zien en schreef ik me in om medicijnen te studeren. Helaas werd ik niet toegelaten, ik maar 20 punten voor exacte vakken, terwijl de eis 21 punten was. Daarna koos ik voor Landbouwwetenschappen. Dat deed ik een jaar.Ondertussen hoorde ik van PT Hidup Bar: het contractors bedrijf van een Surinamer. Het bedrijf had in Jakarta een afdeling. Ik regelde dat ik bij hen kon werken, zodat ik in Jakarta verder kan studeren. Het was dan ook een klap toen het bedrijf failliet ging. Ik had een broer die in Jakarta bij het departement van Transmigratie werkte en ´s avonds als assistent voor een oogarts werkte. Deze dokter, een man van Indiase afkomt, was docent op de Universitas Indonesia: een universiteit waar de rijken hun kinderen naartoe stuurden. Hij stelde voor om me in te schrijven, maar ik kon het inschrijfgeld niet betalen. Ik solliciteerde hier en daar, maar werd steeds afgewezen, totdat ik een advertentie zag in de Kompas. Het was een oproep om te solliciteren naar een baan bij de overheid. Voor die baan werd je niet één, maar verschillende keren getest. Van de 2500 sollicitanten bleven er 20 over, waaronder ik.  Ik kreeg een opleiding om overheidsambtenaar te worden. Het zusje voor wie ik zorgde, was na haar SMP met mij meegegaan naar Jakarta. Samen met een ander meisje van Surinaamse afkomst had ze zich aangemeld voor de verpleegstersopleiding in het Carolus ziekenhuis. Toen ze werd aangenomen, was ik blij en gerust dat zij onderdak hadden.Ik heb de opleiding tot overheidsambtenaar in 1965 afgerond en in 1967 werd ik als een van de eersten naar het buitenland gestuurd: naar Pnom Penh, Cambodja. Kun je je voorstellen: ik die een paar jaren geleden nog in Tongar was en dacht: waar zal ik zijn over een paar jaar? Ik kreeg een diplomatiek paspoort en diplomatieke immuniteit. Dat is toch bijzonder? Ik kon alleen maar dankbaar zijn. 
En toen dacht ik: Ik kan niet zo doorgaan. Ik heb iemand aan mijn zij nodig, die overal met mij meegaat. Toen ik uit Pnom Penh terugkwam en op zoek ging naar een vrouw, was er niemand meer uit de groep Surinamers over van mijn leeftijd. Ik werd geholpen door mijn guru (leraar) om een vrouw te vinden. Het was iemand van Solo: Pak Sartono. Ik zei tegen hem: ´Als het maar een normaal mens is, niet humeurig. En als ze maar minimaal de SMA heeft gehaald. Zo heb ik mijn vrouw leren kennen. Zij was toevallig ook katholiek, dus niets stond ons in de weg om te trouwen.Toen wij zover waren om te trouwen, werd ik opgeroepen om naar Vietnam te gaan. De Vietnam oorlog was voorbij en Indonesië was lid van het ICCS, dat moest toezien op de ordelijke terugtrekking van de Amerikanen. Ik vertrok met 5 personen naar Vietnam, we  vlogen met een Hercules. In Vietnam woonden we in een barak. We moesten alles opzetten voor de communicatie met Jakarta, er was nog helemaal niets. Ik heb dat werk 8 maanden gedaan. 
Mijn huwelijk werd uitgesteld en uiteindelijk trouwden wij in 1974. Het was een geluk dat ik niet in Vietnam hoefde te blijven en dat ik kon trouwen, want na Vietnam werd ik naar Hongarije uitgezonden. Ik was bekend met de codes die door Hongarije gebruikt werden als lid van het ICCS.Met onze eerste baby, een dochter, vertrokken wij in maart 1975 naar Hongarije voor vier jaar. Mijn tweede kind, Raymond, is in Hongarije geboren. Na Hongarije kwam ik terug naar Jakarta en daar werd in 1980 ons derde en laatste kind geboren. Na 3 jaar werd ik weer uitgezonden naar Nairobi, Kenia om daar een Indonesische vertegenwoordiging te openen. Voor de kinderen was het best lastig, omdat ze inmiddels  de schoolgaande leeftijd hadden bereikt. Ze moesten naar een internationale school en dat kostte veel geld. Het zwaarste vond ik de plaatsing in New York, want de drie kinderen moesten naar verschillende scholen: de SD, de SMP en de SMA, en dat ook nog op drie verschillende lokaties. Ik had veel stress.Ik ben erg dankbaar voor alles. Ik had nooit kunnen dromen dat ik dit allemaal zou meemaken. Ik heb drie kinderen. Mijn oudste is manager bij de DSB, de tweede heeft nog niets voorlopig, en mijn derde is assistent-onderwijzer op een Australische internationale school. Geen van mijn kinderen zijn getrouwd. Dat is denk ik het gevolg van ons zwervend bestaan.

In Suriname heb ik gewoond op plantage Vreeland, dat is tegenover Domburg. Als ik naar de stad wilde gaan, dan moest ik eerst oversteken naar Domburg en dan met de bus verder reizen. Als je naar de mulo wilde, moest je naar de Stad. Mijn vader was een boer, maar hij was een rijke boer. Hij had 10 hectare grond, 7,5 hectare beplantte hij en de rest was nog onontgonnen bos, daar haalden we alleen hout uit. Mijn moeder was een analfabeet. Zij kon alleen geld tellen. Mijn vader was een geletterd man. Hij kon het Hanacaraka (Javaans schrift),  het Arabisch en het Latijns schrift. Omdat hij dat kon, had hij aanzien. Hij was de PBIS vertegenwoordiger in Vreeland. Op 17 augustus hees mijn vader altijd de merah-putih (rood-wit: de Indonesische vlag) en aan de vlag hing hij altijd een melati (jasmijn), zoveel hormat (respect) had hij voor de vlag. In de avond droeg hij zijn katok komprang (wijde zwarte broek) met een riem en dan wandelde hij door de kampung (wijk).
 Als mijn vader klaar was met werken en hij had al gebeden, dan zat hij op een stoel en dan gaf mijn moeder mijn zus een teken dat mijn vader klaar was om te eten. Dan werd hij bediend en dan at hij alleen. Er was geen communicatie met hem, we durfden hem niet eens te roepen. Het was heel gek: iedereen was bang voor hem.Mijn ouders dreven ook een handeltje. Mijn moeder ging vaak met een bootje naar de stad om te verkopen en te kopen. Mijn vader en moeder kochten erg veel trasi (pasta van garnalen, kookolie en petroleum. Mensen uit de kampung kwamen naar ons toe en kochten bij ons op de pof. Dat werd opgeschreven, en als ze het niet konden betalen, dan betaalden ze met hun menskracht. Dan werkten ze voor mijn vader om rijst te planten en te oogsten. Als klein kind moest ik om 10 uur naar de sawah (rijstveld) lopen om eten en snacks te brengen. Weet je wat sego pondoh is? Dat is rijst gemengd met kokos. Dat wordt gemengd, geplet en in stukjes gesneden. Dat aten de vrouwen die werkten.
Koken deed mijn moeder op z’n Javaans. Ik ben gewend aan haar manier van sambel goreng maken. Soms heb ik daarover een meningsverschil met mijn vrouw. Zij komt uit midden-Java en zij maakt sambel goreng met krecek (kroepoek van koeienhuid). Ook met waluh (pompoen) is er een verschil. Hier wordt er kolak (zoet gerecht met santen, een toetje) van gemaakt, terwijl in Suriname waluh gebruikt wordt als groenten. Het wordt in stukken gesneden en klaargemaakt met ebi (droge garnalen) of vis.Mijn vrouw is in Ngawi geboren, maar is vervolgens naar Solo gegaan met haar pleegouders. Haar biologische moeder komt uit desa Ngepah in Paron. Ik hou er van om daar naartoe te gaan, want haar huis doet mij denken aan ons huis in Suriname. Er is een voor- en achtergedeelte, een slaapkamer met gordijn, een luweng (kookplaats) en een pogo (opslag) voor het hout. Als ik vroeger thuiskwam en ik was nat van de regen, dan hing ik mijn kleren aan een lijn in de pogo. De volgende dag was het droog en roken mijn kleren naar de geur van gebrand hout. In de keuken van mijn schoonmoeder wordt de grote wajan (ijzeren wok) opgehangen naast de kookplaats en het hout. Het is precies de sfeer van mijn ouderlijk huis in Vreeland.


Date Submitted: 2011-03-29

Het volledige interview is in het Bahasa Indonesia.

Tot aan 1939 werden circa 33.000 Javanen naar Suriname overgebracht. Na hun contractperiode vestigde de meerderheid zich in Suriname. Slechts een minderheid keerde terug naar Indonesië. De meest beschreven terugkeer is de georganiseerde repatriëring in 1954 van circa 1000 personen naar Indonesië. Deze bestond uit Javaanse ex-contractarbeiders en hun in Suriname geboren (klein)kinderen. Tegen beter weten in kwamen zij niet terecht op Java, maar in Tongar, een plaatsje in West-Sumatra. Daar bleven de meesten niet lang. Hun zoektocht naar een beter leven bracht hen naar andere plaatsen in Indonesië: Pekanbaru, Padang, Medan, Jambi, Jakarta, maar ook opnieuw naar Suriname.Veel minder bekend is de groepsmigratie in 1953 van enkele tientallen Javanen naar het buurland Frans Guyana. Vermoedelijk zijn tot aan het eind van de jaren 60 nog meer personen in groepsverband naar Frans Guyana vertrokken. Tijdens de Surinaamse binnenlandse oorlog weken ook Javanen, vooral vanuit Moengo en Albina, naar Frans Guyana uit. Volgens de Franse bevolkingsgegevens van 2005 wonen momenteel zo’n 1900 Javanen in Frans Guyana.De meest recente omvangrijke landverhuizing van Javaanse Surinamers vond plaats vóór de onafhankelijkheid van Suriname in 1975, dit keer uit Suriname naar Nederland. In de ban van politieke leiders die van mening waren dat de onafhankelijkheid niet goed zou uitpakken voor de positie van de Javanen, vertrokken circa 22.000 Javanen naar Nederland. Onder hen bevonden zich ook degenen die het eerder hadden geprobeerd in Indonesië en in Frans Guyana.Deze meervoudige migratie van de Surinaamse Javanen, is het onderwerp van het levensverhalen project Javaanse Migratie en Erfgoedvorming in Suriname, Indonesië en Nederland. Om van de meervoudige migratiebewegingen en de persoonlijke ervaringen van de Javaanse migranten een helder beeld te krijgen, is een oral history-project opgezet rondom migratie en erfgoedvorming onder de Javanen in Suriname, Indonesië en Nederland.Aan dit project werkten het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en de Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie (STICHJI) samen.De interviews zijn te beluisteren op de website van Javanen in Diaspora, de metadata en de samenvattingen van de interviews zijn opgeslagen in EASY.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zjr-s982
Metadata Access https://ssh.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-zjr-s982
Provenance
Creator Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV); Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie (STICHJI)
Publisher DANS Data Station Social Sciences and Humanities
Contributor F. Steijlen
Publication Year 2011
Rights DANS Licence; info:eu-repo/semantics/closedAccess; https://doi.org/10.17026/fp39-0x58
OpenAccess false
Contact F. Steijlen (KITLV)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; application/zip
Size 320498; 50482
Version 2.0
Discipline Agriculture, Forestry, Horticulture, Aquaculture; Agriculture, Forestry, Horticulture, Aquaculture and Veterinary Medicine; History; Humanities; Life Sciences; Social Sciences; Social and Behavioural Sciences; Soil Sciences