Uit de uitgevoerde archeologische begeleiding blijkt dat binnen het slootstraject het dekzand ruim binnen de ontgravingsdiepte van circa 3 m-mv ligt. Slecht op een enkele plaats duikt het dekzand naar beneden weg en valt het buiten de ontgravingsdiepte. Door de stijging van de zeespiegel verdronk vanaf de bronstijd het dekzandlandschap en vond veengroei plaats. Als gevolg van menselijke activiteit daalde het maaiveld van het veenlandschap waardoor de zee en daarna de Eems invloed kregen op het landschap. Rond het begin van de jaartelling ontstonden inbraakgeulen (sporen 4 en 5) in het veenlandschap en er werd klei afgezet vanuit de zee en later vanuit de Eems. In de late middeleeuwen ontstaat de Dollard en wordt ook in het onderzoeksgebied klei afgezet door de inbraken van de Dollard.Op de top van de zuidelijke helling van het dekzand is binnen het sloottracé natuursteen, bewerkte vuursteen en aardewerk aangetroffen. De natuursteen en vuursteen zijn van lokale herkomst. Een enkel stuk natuursteen vertoont sporen van verbranding. De bewerkte vuursteen bevat geen werktuigen of gidsartefacten voor een datering maar bestaat uit brokken, kernen en afslagen waarvan een deel verbrand is. Het aardewerk is fragmentarisch maar is op grond van baksel en magering zeer waarschijnlijk te dateren als neolithisch. Het baksel en de afwerking van het gevonden aardewerk verschilt van het aardewerk dat in het hunebed en de steenkist van Heveskesklooster is aangetroffen die hemelsbreed op 400 m van het sloottracé lagen. Het aangetroffen verbrande natuursteen kan opzettelijk met vuur in contact gekomen zijn om granietgruis voor de magering van aardewerk te leveren. De aangetroffen bewerkte vuursteen en het aardewerk kunnen tot neolithische bewoning behoord hebben die op grond van het aangetroffen materiaal niet direct aan het hunebed en de steenkist van Heveskesklooster gekoppeld kunnen worden. In het veenlandschap is menselijke activiteit geweest. Er is een kuil binnen het onderzoeksgebied aanwezig die vanaf de bovenkant van het veen tot in de top van het dekzand is gegraven. De kuil moeten dateren uit de periode van vóór de kleiafzettingen die in dit gebied rond het begin van de jaartelling beginnen. De kuil ligt ten zuiden van twee van de drie wierden en is mogelijk aan deze wierden te relateren. De wierden in de nabije omgeving hebben veelal een oorsprong die dateert in de late ijzertijd of het begin van de Romeinse tijd. Mogelijk kan aan deze kuil eenzelfde datering worden gegeven.Tijdens de eerste kleiafzettingen, in het begin van de jaartelling, is het gebied bewoond en wordt er veen gewonnen. Er is een grote ingraving in het veen aangetroffen, die over enkele tientallen meters gevolgd kon worden. De locatie waar deze ingraving ligt en waar mogelijk veenwinning heeft plaatsgevonden, ligt tussen twee van de drie wierden in. Er werd in deze periode ook een sloot aangelegd waarvan de insteek vanuit de Eemsklei komt. Ook de aanwezigheid van een vegetatiehorizont in de kleiafzettingen wijst op menselijke activiteit in de omgeving.Van de recente inbraken van de zee zijn bij een recente sloot sporen zichtbaar in de vorm van een pakket schelphoudend zand, dat mogelijk een inbraakgeul weergeeft. Ook de volledig met klei dichtgeslibde geul in het westelijke deel van het onderzoeksgebied wijst op inbraken van de zee. Of deze inbraken gerelateerd zijn aan het ontstaan van de Dollard is door het ontbreken van vondstmateriaal niet duidelijk. In recentere tijden is het gebied vanuit het dorp Heveskes ontsloten met een weg waarvan de puinverharding is aangetroffen. Daarnaast is een aantal gedempte, (sub-)recente kavelsloten in het gebied aanwezig.
Issued: 2017-01-23