In opdracht van de provincie Utrecht heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een inventariserend onderzoek in de vorm van proefsleuven met een doorstart naar opgraving uitgevoerd tussen de A12 en de rondweg te Houten in de gemeenten Bunnik & Houten. Dit onderzoek was nodig in verband met de aanleg van een nieuwe verbindingsweg (N421). Uit het proefsleuvenonderzoek werd duidelijk dat binnen het plangebied sprake was van twee behoudenswaardige vindplaatsen: de Romeinse limesweg in zone I en een middeleeuwse nederzetting in zone II. Delen van deze vindplaatsen die verstoord zouden worden bij de ontwikkeling van de verbindingsweg, zijn vlakdekkend opgegraven. De opgraving vond plaats tussen 19 augustus 2013 en 1 november 2013. Tussen 30 januari 2014 en 7 februari 2014 heeft archeologische begeleiding plaatsgevonden in twee delen van zone I die tijdens de opgraving niet toegankelijk waren.Net voor de aanleg van de limesweg, een belangrijke verbindingsweg tussen de verschillende legerplaatsen (castella) is er waarschijnlijk sprake van een nederzetting in of in de directe omgeving van het plangebied. Deze lijkt zich aan de westzijde van de restgeul te bevinden. Deze nederzetting dateert uit de Late IJzertijd of vroeg Romeinse tijd. Van deze nederzetting zijn tijdens het onderzoek vooral losse sporen teruggevonden.De limesweg kon over een lengte van ongeveer 250 meter worden onderzocht. De weg bestond hier uit een grindbaanmet aan weerszijden een bermgreppel en is waarschijnlijk zo’n 5 m breed geweest. Na verloop van tijd lijkt deze grindweg ongeschikt geworden en in of kort na de winter van 124/125 is een dijk (agger) door de laagte aangelegd, iets ten zuiden van de oorspronkelijke grindweg. Deze dijk was verstevigd met eikenhouten bekisting. Aan de buitenzijde van de bekisting is de constructie verstevigd door het plaatsen van extra palensetjes op regelmatige afstand (ca. 2,5 m) die diende om de bekisting, waarschijnlijk met behulp van trekbalken, door de agger heen te verstevigen.De resultaten van het onderzoek aan de weg passen goed in het algemene beeld dat we kennen van de Nederlandse limes. De verschillende wegtypen zijn op verschillende plaatsen reeds aangetroffen. Wat de opgraving aan de Achterdijk bijzonder maakt is dat deze elementen allemaal binnen één locatie aanwezig zijn. De opgraving heeft duidelijk gemaakt dat de limesweg in het Kromme Rijngebied niet de grensrivier heeft gevolgd, maar dat men gekozen heeft voor een korte of de kortste verbinding tussen de castella Levefanum bij Rijswijk, Gelderland en Fectio bij Vechten. Hiermee heeft de opgraving een duidelijke richting gegeven voor onderzoek naar het exacte tracé in deze regio.De opgraving heeft een voor de limesweg imposante hoeveelheid vondstmateriaal opgeleverd. Zo is er in of naast de weg een vijftigtal Romeinse munten aangetroffen. Ook zijn er verschillende onderdelen van paardentuig gevonden. Een hiervan betreft een bronzen onderdeel van een juk, waarschijnlijk een pluimdrager, en is een unieke vondst. Hoewel de uitvoering ervan geen Romeinse topkwaliteit betreft, zal het ook een waardevol voorwerp zijn geweest dat niet achteloos werd achtergelaten.In zone II is ten oosten van de Rietsloot is een deel van een grotere nederzetting uit de Late Middeleeuwen onderzocht. Een groot deel van de sporen wordt gevormd door een complex greppelstelsel. Deze greppels hebben verschillende percelen of erven gevormd en zullen ook hebben gediend voor de afwatering van het land. Vermoedelijk is de uiterste grens van een perceel opgegraven waarin enkele roedenbergen hebben gestaan. Roedenbergen zijn bijgebouwen waarvan het dak in de hoogte kon worden verplaatst en waar bijvoorbeeld hooi kon worden opgeslagen. De best bewaarde roedenberg is aangetroffen in het noordelijke deel van zone II. Rondom dit gebouw waren verschillendecomplete aardewerken potten ingegraven, die zijn gebruikt als muizenval.De middeleeuwse nederzetting kan op basis van zowel het aardewerk als verschillende metalen objecten goed worden gedateerd. Het overgrote deel van het vondstmateriaal dateert tussen 1150-1200 en 1350-1400. Een deel van het vondstmateriaal lijkt er op te wijzen dat de laatmiddeleeuwse bewoning rond 1150 aanvangt. De nederzetting heeft in ieder geval tot in de latere veertiende eeuw bestaan en lijkt kort voor 1400 te zijn verlaten of te zijn verplaatst.De vondsten, vooral eenvoudig aardewerk zoals melkteilen, wijzen erop dat de nederzetting een agrarisch karakter moet hebben gehad. Bij vindplaatsen met een hogere status worden vaak meer luxe aardewerken voorwerpen gevonden. In Bunnik is vooral sprake van lokaal vervaardigde voorwerpen. Het agrarische karakter van de nederzetting wordt verder ondersteund door het onderzoek dat is uitgevoerd naar de botanische resten, vooral verkoolde zaden. Hieruit blijkt dat in ieder geval granen en peulvruchten werden verbouwd. Daarnaast zijn er verschillende vruchten aangetroffen, zoals braam en pruim. Dat de verschillende gewassen lokaal werden verbouwd, kan worden afgeleid uit de verschillende onkruiden die zijn aangetroffen, zoals akkerboterbloem en naaldenkervel. Deze soorten komen nauwelijks voor buiten het rivierengebied.Naast de landbouw leefden de bewoners ook van veeteelt. De veestapel bestond voor een groot deel uit paarden en runderen. Hiervan werd, zoals te zien aan de slachtsporen op de botten, rund zeker gebruikt om te eten. Vermoedelijk werden ook de paarden gegeten, maar de aanwijzingen hiervoor in de vorm van snijsporen zijn minder overtuigend dan bij de runderen. Verder maakte varken deel uit van het menu in de Late Middeleeuwen.
Date Submitted: 2020-04-03
Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.