Het cluster sporen dat nader is onderzocht bestaat uit 11 mogelijke (paal)kuilen (zie tabel 1). Tijdens het onderzoek zijn alle sporen gecoupeerd, gefotografeerd en beschreven. Zes sporen bleken uiteindelijk natuurlijk van aard (S6, 7, 9, 12, 15 en 16) en één spoor bleek onderdeel te zijn van de greppel (S17) die langs de noordkant van de werkput loopt (S8). De overige vier sporen (S5, 10, 13 en 14) zijn ondiepe (paal)kuilen. De sporen zijn aangetroffen op een diepte van 1,16-1,19 m +NAP.
S5 is een kuil met een komvormige doorsnede van ca. 6 cm diep. De vulling bestaat uit bruingrijs humeus, matig grof zand met kleiige brokjes (zie figuur 4 links). De bodem ligt op ca 1,12 m +NAP. S10 is een vergelijkbare kuil wat de vulling betreft, met als verschil dat de kleiige brokken groter zijn (zie figuur 6 links). De doorsnede is eveneens komvormig, al is die door bioturbatie op het eerste gezicht wat onregelmatig. De bodem is gelegen op ca 1,06 m +NAP. Beide sporen tekenen zich scherp af tegen het natuurlijke zand.
S13 en 14 zijn paalkuilen met een minder scherp gedefinieerde begrenzing. Beide sporen hebben een komvormige doorsnede en een vulling van lichtgrijs matig grof zand. S13 is ca 6 cm diep (bodem op ca 1,10 m +NAP) en is sterk gebioturbeerd; S14 is ca 10 cm diep (bodem op ca 1,06, NAP). De sporen zijn vlak naast elkaar gelegen met een hele kleine overlap; S13 oversnijdt S14 en is daarom relatief jonger (zie figuur 7 links).
In geen van de sporen is vondstmateriaal aangetroffen waardoor er over een datering geen uitspraken gedaan kunnen worden, behalve dat door de vagere begrenzing en homogenere vulling de beide paalkuilen ouder lijken te zijn dan de beide kuilen. De kuilen zouden kunnen samenhangen met landgebruik ten tijde van de bewoningskern van Leur.