Gespecificeerde archeologische verwachtingVerwacht wordt dat het plangebied in de perioden voor het ontstaan van de meandergordel/stroom-gordel van Zandvoort, vanaf circa 1190 voor Chr. (Midden-Bronstijd), een landschappelijke ligging had in een rivierkomvlakte. Er zal sprake zijn geweest van natte/drassige omstandigheden, waardoor het plangebied geen aantrekkelijke locatie was voor bewoning. Pas vanaf het moment dat de ten westen gelegen meandergordel/stroomgordel van Zandvoort actief werd, werden er in het plangebied oeverwalachtige afzettingen gesedimenteerd. Deze sedimentatie van oeverwalafzettingen ging opeenvolgend door tijdens het ontstaan van de meandergordel/stroomgordel van de Waal, vanaf circa 230 voor Chr. (Late-IJzertijd). Vanaf in principe de Midden-Bronstijd zal het plangebied geschikt zijn geweest voor bewoning. In de omgeving van het plangebied zijn al diverse waarnemingen gedaan, waarbij voornamelijk Laat-Prehistorisch en Middeleeuws vondstmateriaal is aangetroffen. Het merendeel dateert wel uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen, uit de tijd dat het oeverwallichaam grotendeels gevormd tijdens de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van de Waal, en dus landschappelijk gezien een gunstige positie innam als bewoningslocatie. Archeologische resten uit de periode dat de meandergordel/stroomgordel van Zandvoort actief was, zijn vrij beperkt. Meest van belang is dat het noordelijke deel binnen een AKM-terrein ligt van zeer hoge archeologische waarde, waarbinnen diverse archeologische resten aangetroffen uit de perioden IJzertijd t/m Late-Middeleeuwen. De kans is groot dat dergelijke resten ook aanwezig zijn binnen het plangebied.Geraadpleegd historisch kaartmateriaal laat zien dat het plangebied vanaf de tweede helft van de 18e eeuw tot heden in agrarisch gebruik is geweest en lag buiten de buurtschappen/dorpskernen van Doornenburg en Blauwenhoek. Het plangebied was in agrarisch gebruik was en tot op heden in agrarisch gebruik is gebleven. De kans op het aantreffen van restanten van bouwwerken/bebouwing uit de Nieuwe tijd (bijvoorbeeld in de vorm van muurresten/fundering) wordt daarom minder waarschijnlijk geacht. Voor de perioden Midden-Bronstijd t/m Midden-IJzertijd wordt de archeologische verwachting middelhoog geacht, omdat er in de omgeving van het plangebied, als binnen de meandergordel/stroomgordel van Zandvoort die ten westen van het plangebied ligt, tot op heden geen archeologische resten dan wel vindplaatsen uit deze perioden zijn aangetroffen. Voor de perioden Late-IJzertijd t/m Nieuwe tijd wordt de verwachting hoog geacht. Resultaten inventariserend veldonderzoekUit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat bodemopbouw goed overeen komt met wat verwacht werd, op basis van het bureauonderzoek. De bodemopbouw bestaat tot gemiddeld 190 cm -mv uit oeverwalafzettingen die gesedimenteerd zijn tijdens de actieve fase van de meandergordels/stroomgordels van Zandvoort en van de Waal. Op basis van de datering en de diepte waarop het archeologisch vondstmateriaal is aangetroffen betreft de bovenste meter oeverwalafzettingen die gesedimenteerd zijn tijdens de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van de Waal en voordat bedijking plaatsvond. Vanaf gemiddeld 190 cm -mv vindt een vrij abrupte overgang plaats naar komafzettingen die gesedimenteerd zijn voordat de meandergordel/stroomgordel van Zandvoort actief werd, vanaf de Midden-Bronstijd. In de top van de komafzettingen is een vegetatiehorizont/laklaag aanwezig, duidend op een periode, meest waarschijnlijk tijdens het Neolithicum en de Vroege-Bronstijd, dat sedimentatie gering was. Tijdens deze periode had het plangebied een relatief lage/komachtige ligging. Als bewoningslocatie had het plangebied destijds geen gunstige ligging.In de meeste boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen, zowel in de huidige bouwvoor als in de hieronder liggende lagen (wel voornamelijk in de bovenste meter). Dateerbaar materiaal betreffen diverse fragmenten Pingsdorf aardewerk (900-1200 na Chr., Volle-/Late-Middeleeuwen), enkele fragmenten handgevormd aardewerk (waarschijnlijk allen uit de Late-Prehistorie, IJzertijd/Romeinse tijd), een fragment kogelpotaardewerk (700-1300 na Chr., Volle-/Late-Middeleeuwen) en enkele fragmenten bouwkeramiek (1300-1900 na Chr., Late-Middeleeuwen/Nieuwe tijd). Verder zijn ook diverse kleine fragmenten huttenleem aangetroffen. In boring 9 is in de bouwvoor nog een fragment van een grijze dakpan aangetroffen en een metalen onderdeel, vermoedelijk van een gesp. Een datering uit de Nieuwe tijd ligt meest voor de hand, maar Late-Middeleeuwen is ook nog mogelijk.Naast deze resten waren in diverse boringen (boringen 3 t/m 5 en 8 t/m 10) in het opgeboorde materiaal lagen herkenbaar met daarin groengeel gekleurde vlekken, wat duidt op fosfaat. Deze fosfaat-vlekken bevinden zich op een diepte tussen gemiddeld 70 en 135 cm. Fosfaatvlekken duiden op een intensievere vorm van het houden van vee, vaak kenmerkend voor de perioden vanaf de Romeinse tijd (oude akkerlaag/bemestingslaag). Ter plaatse van de boringen 1 en 7 is in de bovenste meter sprake van een concentratie aan met een concentratie van fijne houtskoolfragmenten en baksteengruis/-spikkels. ConclusieOp basis van de geleverde onderzoeksinspanning en de daarbij aangetroffen archeologische indicatoren wordt geconcludeerd dat er sprake is van een archeologische vindplaats binnen het plangebied. Wat het type vondstcomplex is, is op basis van alleen de resultaten van het booronderzoek moeilijk in te schatten. Meest voor de hand is dat de indicatoren te relateren zijn aan het AMK-terrein, waar het noordelijke deel van het plangebied deel van uitmaakt. Dit is aangeduid als een terrein met sporen van bewoning, waarbij vooral aardewerkfragmenten zijn aangetroffen uit de perioden Late-IJzertijd t/m Late-Middeleeuwen. Deze dateringen sluiten goed aan bij het tijdens onderhavig onderzoek aangetroffen vondstmateriaal. De top van de vondstlaag ligt direct onder de huidige bouwvoor, en betreft verder voornamelijk de bovenste meter van het bodemprofiel, waarin archeologische resten zijn aangetroffen. Archeologische sporen kunnen tevens direct onder de huidige bouwvoor worden aangetroffen en worden verder voornamelijk ook in de bovenste meter verwacht, maar kunnen ook tot grotere diepte doorlopen (bijvoorbeeld paalsporen).Door de voorgenomen ingreep (realiseren van een waterberging/natuurvriendelijke oever en een overloopgebied met een ontgravingsdiepte van respectievelijk 2,0 en 1,5 m -mv) zal binnen het plangebied de mogelijk aanwezige archeologische vindplaats verstoord worden. De archeologische laag begint direct onder de huidige bouwvoor. De te verwachten archeologische vindplaats zal bij de graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van een waterberging/natuurvriendelijke oever en een overloopgebied worden verstoord. Daarnaast zullen er nog graafwerkzaamheden worden uitgevoerd om verdachte objecten ten aanzien van Niet Gesprongen Explosieven (NGE) uit de Tweede Wereldoorlog te benaderen, identificeren en indien nodig tijdelijk veilig te stellen. Ook door deze graafwerkzaamheden kunnen archeologische waarden worden verstoord.SelectieadviesOp grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om binnen het gehele plangebied een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Ten aanzien van de realisatie van een waterberging/natuurvriendelijke oever en een overloopgebied is er geen perspectief voor in situ behoud. Vanuit praktische overwegingen wordt geadviseerd het vervolgonderzoek te laten plaatsvinden door middel van een archeologische begeleiding (conform protocol Opgraven) van de graafwerkzaamheden. De vorm van het plangebied leent zich niet goed voor een proefsleuvenonderzoek en hierdoor kunnen mogelijk al graafwerkzaamheden worden uitgevoerd die de aanleg van de waterberging/natuurvriendelijke oever en het overloopgebied kan bemoeilijken of niet meer conform het inrichtingsplan kan worden aangelegd. Tevens wordt geadviseerd de graaf-werkzaamheden ten behoeve van het benaderen, identificeren en indien nodig tijdelijk veilig van NGE archeologisch te laten begeleiden.Voor de archeologische begeleiding is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, dat voor aan-vang van de werkzaamheden moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Lingewaard.Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Lingewaard. Het advies voor vervolgonderzoek wordt onderschreven.
Date Accepted: 2016-11-02