Binnen het plangebied is het middeleeuwse dijklichaam aangetroffen op een diepte van 2,3 – 2,35 m beneden maaiveld (3,0 m –NAP) in de boringen 2 t/m 4 en 6. Hiermee heeft de dijk in het verlengde van het plangebied een breedte van minimaal 24 en maximaal 32 m (nauwkeurigheid van 5 m op basis van de boorafstand). Loodrecht betekent dit een breedte van de dijk van minimaal 18 m tot maximaal 24 m.Bij een geplande ontgravingsdiepte van ca. 3,0 worden archeologische resten bedreigd. Concreet betreft dit het dijklichaam (zie bovenstaande conclusie). Geadviseerd wordt om de maximale begrenzing van het dijklichaam aan te houden bij het laten staan (behoud in-situ) van hetbetreffende gedeelte van de gronddam . Op die manier wordt eenbuffer van enkele meters aan weerzijden van het dijklichaam gerealiseerd, zodat afkalving/erosie van archeologische resten wordt voorkomen.Daarnaast is sprake van een potentieel archeologisch sporenniveau ten oosten van de dijk (binnendijks). De boringen 5 en 7 die ten oosten van de dijk zijn gezet, geven een indicatie van de diepteligging van het sporenniveau dat vanaf 2,4 – 2,8 m kan worden verwacht (3,1 – 3,4 m –NAP). Wel blijkt uit de boringen dat rekening moet worden gehouden dat het archeologische niveau in meer of mindere mate heeft aangetast door erosie. Het advies is om de graafwerkzaamheden vanaf boring 7 richting het oosten te begeleiden vanaf een diepte van 2,0 m beneden maaiveld.Wanneer de graafwerkzaamheden beperkt kunnen blijven tot 2,0 m beneden maaiveld is geen archeologische begeleiding noodzakelijk.Vanaf boring 1 en verder naar het westen worden geen archeologische resten verwacht. Dit gedeelte van de gronddam kan zonder archeologische begeleiding tot op de gewenste diepte worden ontgraven.