In opdracht van DCM Exploitatie Lomm bv uit Heijen heeft ADC ArcheoProjecten in de periode van 17 september 2007 tot 18 januari 2008 een Archeologische Opgraving uitgevoerd op een groot akkercomplex aan de westkant van het dorp Lomm (gemeente Arcen en Velden). Nadat tijdens het onderzoek sporen van een grafveld en een cultusplaats uit de Late en Midden-IJzertijd zijn aangetroffen, heeft in de periode van 5 mei tot 6 juni 2008 aanvullend onderzoek plaatsgevonden.Eerder archeologisch onderzoek in 2006 (fase I) had al veel inzicht opgeleverd in de ontwikkeling van landschap en vegetatie in dit deel van het Maasdal. Tijdens dit nieuwe onderzoek (fase II) konden veel aanvullende gegevens worden verzameld waardoor eerdere gegevens verder konden worden gecomplementeerd en verdiept.Na de Romeinse tijd is beuk de dominante boomsoort. Daarnaast zijn ook de haagbeuk en walnoot aanwezig en zijn er duidelijke aanwijzingen voor akkers en grasland. Hoge aantallen beukenpollen zijn in het lössgebied kenmerkend voor de bosregeneratie na de Romeinse tijd, zij bereiken in de 5e en 6e eeuw n. Chr. zeer hoge waarden.De regeneratie van het bos past in het algemene beeld van een bevolkingsachteruitgang in deze periode ten opzichte van de voorgaande Romeinse tijd. Toch wil het ontbreken van bewoningssporen in het onderzoeksgebied niet zeggen dat er in dit deel van het Maasdal gedurende de Vroege Middeleeuwen (450 - 1050 n. Chr.) geen bewoning was. Bewoningssporen uit deze periode bevinden zich vermoedelijk oostelijk van het onderzoeksgebied op de hogere terrasdelen.De vondst van 16 houtskoolrijke kuilen die geïnterpreteerd kunnen worden als houtskoolmeilers, past in het beeld dat naar voren komt uit eerder onderzoek in dit deel van het Maasdal. Eerder werden vergelijkbare vroegmiddeleeuwse houtskoolrijke kuilen aangetroffen bij archeologische onderzoeken te Well Aijen. Daarnaast werden aanwijzingen gevonden voor ijzerwinning en ijzerproductie. De hoogste delen van de dalvlakte van de Maas werd in deze periode klaarblijkelijk gebruikt voor pre-industriële activiteiten zoals ijzerwinning, houtskoolbranden en ijzerproductie.De toename van overstromingen was vooral na de Middeleeuwen de oorzaak van een vergrote sedimentatiesnelheid in het gebied en de vorming van het dikke pakket zandige oeverafzettingen. In de Nieuwe tijd zijn de bossen sterk in omvang afgenomen en zijn er heidevelden in de omgeving. Op akkers wordt veelal rogge en boekweit geteeld, een combinatie die kenmerkend is voor een postmiddeleeuws cultuurlandschap.Het onderzoeksgebied ten zuiden van de watermolen was gedurende de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd in gebruik als akker. Met name de hoge ruggen in de dalvlakte waren in gebruik als bouwland, de beter ontwaterde lage delen als grasland. Waarschijnlijk is het onderzoeksgebied in da Late Middeleeuwen systematischer verkaveld. De verschillende opgegraven greppels zijn moeilijk te dateren en er lijkt in veel gevallen sprake van opspit die een oudere datering suggereert. Het is vooral de oriëntatie van de greppels en de stratigrafische ligging die suggereert dat ze uit de late Middeleeuwen of de Nieuwe tijd dateren. Slechts in enkele gevallen kan de ouderdom van de greppels door de Middeleeuwse vondsten worden bevestigd. Hetzelfde geldt voor de aangetroffen karrensporen. Deze blijken samen te vallen met een zijweg van de Uiveld. Aardewerkvondsten afkomstig uit deze sporen lijken erop te wijzen dat de oorsprong ervan teruggaat op de Late Middeleeuwen.De opgegraven loopgraven dateren uit de winter van 1944-1945 toen de Maas de frontlijn vormde. Het gebied maakte in die periode deel uit van de Duitse Maasstelling. Het verloop van de aangetroffen loopgraven komt goed overeen met die op een luchtfoto van kort na de oorlog. Opvallend genoeg zijn de loopgraven vrijwel vondstloos. In september 2008 werd bij Lottum een pontonbootje uit de Tweede Wereldoorlog gelicht. Dit bootje maakte deel uit Dit bootje maakte deel uit van de geallieerde Baileybrug die tussen 4 en 10 maart 1945 bij Lottum werd opgebouwd.Een zeer bijzondere vondst voor Noordwest-Europa is het aangetroffen crematiegrafveld samen met een cultusplaats. De goede conservering van de verschillende structuren en de nauwe samenhang tussen grafveld en cultusplaats in de onmiddellijke nabijheid van de Maas is uniek te noemen. Daarnaast bieden tal van archeologische resten verspreid over het landschap een zeldzaam inkijkje in de spirituele belevingswereld van de bewoners van dit deel van het Maasdal.Vanaf de Midden-Bronstijd zijn natte locaties zoals beekdalen, vennen, moerassen, bronnen en rivieren belangrijke locaties voor deposities. Opvallend is de natuurlijke context van de deposities. Soms worden wel deposities in de nabijheid van nederzettingen aangetroffen, maar dan bijna altijd op locaties die niet bebouwd waren en waar geen akkers waren gelegen. Zoals bijv. bij het tempeltje van Bargeroosterveld (Midden-Bronstijd) het geval is, werd niet altijd gedeponeerd in de cultusplaats zelf maar in de directe omgeving daarvan. Cultusplaatsen komen mogelijk in de plaats van ‘oude natuurlijke depositielocaties’.De oprichting en het gebruik van de cultusplaats in Lomm Hoogwatergeul is in verband te brengen met het crematiegrafveld. In de Loop van de 4e eeuw v. Chr. is een plek langs de Maas ingericht met een grote rechthoekige greppel van 38 bij 33,5 m, waarbinnen (en later ook buiten) crematiegraven konden worden bijgezet. Naast de crematiegraven zijn binnen de greppel diverse structuren en paalzettingen aangetroffen: een kleinere rechthoekige greppel, een palissade aan de binnenkant van de grote greppel, een zespalig gebouw, twee vierpalige structuren en twee met drie palen. Het gebruik van al deze structuren houdt verband met het grafritueel. Opvallend is dat de enige toegang tot de ruimte binnen de cultusplaats een soort burg over de grote greppel lijkt te zijn geweest, aan de westzijde – de kant van de Maas.De cultusplaats en het grafveld werden gebruikt tot in de 1e eeuw n. Chr., maar de buitenste greppel is in de 1e eeuw v. Chr. al in onbruik geraakt. De locatie is waarschijnlijk vrij continu in gebruik geweest gedurende een periode van ongeveer vijf eeuwen. Is Lomm nu een cultusplaats met een locaal of een bovenlocaal karakter? Het eerste type cultusplaatsen werd tot nu toe vooral geassocieerd met nederzettingen en grafvelden; het tweede type zou vooral gelegen zijn bij samenvloeiingen van rivieren. Inmiddels moet dit beeld echter worden genuanceerd. Zo maakt men tegenwoordig een onderscheid tussen cultusplaatsen waar voorwerpen zijn gedeponeerd in een rivier, dat wil zeggen in een natuurlijke context, en door mensen gecreëerde cultusplaatsen. Het bijzondere te Lomm is dat beide samenkomen. Een aanwijzing dat de Maas in het onderzoeksgebied mede heeft gediend om in te deponeren is een baggervondst van een bronzen zwaard waarvan niet nauwkeuriger bekend is dan dat het afkomstig is uit de Maas ‘tussen Arcen en Velden’.De relatie met een grafveld is een indicatie voor een cultus waarin voorouderverering een centrale plaats inneemt. Dit suggereert verbondenheid op locaal niveau. Het wijst op een groep mensen in een bepaald gebied, die verbonden door verwantschapsbanden, gemeenschappelijke akkergrond exploiteren, op hetzelfde grafveld haar doden bijzet en een gemeenschappelijke cultusplaats heeft. De voorouders zijn van belang aangezien zij de oorspronkelijke bezitters en bewerkers van de grond zijn. Bovenlokale cultusplaatsen zouden een langdurige gebruikscontinuïteit hebben. De veronderstelde voorouderverering lijkt niet in tegenspraak te zijn met de lange gebruiksduur. Eerder spreekt dit voor het tegendeel. Het gelijktijdig voorkomen van andere cultusplaatsen elders in het Maasdal is een belangrijke aanwijzing dat de betekenis van de cultusplaats te Lomm een beperkte reikwijdte had. Ook het aantal begravingen in het crematiegrafveld in combinatie met de lange gebruiksduur lijkt hierop te wijzen. Maar dan nog kan alleen toekomstig onderzoek uitwijzen of cultusplaats en crematiegrafveld van strikt lokale betekenis waren of een functie vervulden in een grotere regio. De cultusplaats en het relatief grote grafveld te Lomm-Hoogwatergeul bieden unieke kansen om de rituelen van voorouderverering en de onderlinge verwantschappen te analyseren. De opgraving heeft informatie opgeleverd over graftypen, bijgiften, geografische verspreiding van de graven binnen en buiten de cultusplaats en de verhouding tot de structuren.Er zijn drie chronologische clusters van graven aan te wijzen: twee uit de Midden- en Late IJzertijd en één uit de Romeinse tijd. De 32 graven binnen de greppels van de cultusplaats vormen het eerste cluster en zijn het oudst. Iets jonger is het tweede cluster buiten de grote greppel, aan de zuidkant. Bij deze zuidelijke cluster liggen geen structuren en zijn in veel minder graven metalen voorwerpen aangetroffen.Dit zou kunnen duiden op een verschil in conservering of een verschil in opvatting. Ook zijn in het tweede cluster minder urnen als bijgift aangetroffen.Het derde cluster wordt gevormd door de graven aan de oostkant van de cultusplaats. Deze graven zijn voornamelijk uit de Romeinse tijd en liggen gedeeltelijk over de buitenste greppel van de cultusplaats heen, waaruit blijkt dat in ieder geval die greppel niet meer in gebruik was. De cultusplaats had echter zijn betekenis nog niet verloren. Er bestond nog een verwantschap tussen de bijzettingen en de plaats in het landschap. Hier kwam een eind aan in de 2e eeuw n. Chr.Al tijdens het proefsleuvenonderzoek is een aantal kuilen aangetroffen, met name daterend uit de Vroege IJzertijd, met verhoudingsgewijs veel aardewerk waarvan opviel dat dit deels of geheel secundair was verbrand. Tevens viel op dat een groot deel van het natuursteen sporen van verbranding vertoonde.Tijdens het onderzoek van zowel fase I als fase II zijn eveneens kuilen aangetroffen die veel tot zeer veel, dikwijls verbrand en zelfs gesinterd aardewerk bevatten. Meestal gaat dit aardewerk vergezeld van verbrande leem en verbrande natuursteen. Soms worden ook andere artefacten aangetroffen, zoals (fragmenten van) een spinsteentje en/of weefgewicht, slijpstenen/-blokken e.d.Naast kuilen met opvallend veel verbrand materiaal zoals aardewerk en natuursteen zijn tijdens de verschillende onderzoeken te Lomm-Hoogwatergeul ook in het vlak aardewerk en/of natuursteenconcentraties opgegraven, waarvan de verbrandingsgraad suggereert dat we hier niet zo maar met huishoudelijk afval te maken hebben maar met intentionele deposities, waarbij het gedeponeerde materiaal voor depositie geheel of gedeeltelijk is verbrand.Dat er niet altijd sprake is van verbranding bewijst een natuursteenconcentratie die werd aangetroffen op de rand van de flank van de overloopgeul. Hier werden in een relatief leeg gebied dertien onverbrande stenen aangetroffen met concave vlakken die er waarschijnlijk op duiden dat ze als slijpsteen zijn gebruikt. In de nabijheid van deze concentratie bevinden zich alleen enkele spiekers. Onderzoek elders heeft uitgewezen dat rituele handelingen niet alleen beperkt bleven tot cultusplaatsen en/of deposities in natte contexten, zoals rivieren, beken en moerassen. Zo is in of nabij nederzettingen uitzonderlijk grote hoeveelheden verbrand aardewerk aangetroffen in paalkuilen. De nadruk van dergelijke deposities ligt op de periode van de 7e/6e eeuw tot de 3e eeuw v. Chr. Gezien het ontbreken van overtuigende nederzettingsresten te Lomm-Hoogwatergeul valt moeilijk aan te nemen dat de rituele deposities hier geduid moeten worden als uiting van ‘verlatingsrituelen’, Wat de betekenis van dergelijke deposities wel is geweest, is niet eenvoudig door archeologisch onderzoek te achterhalen. Het natuursteenonderzoek heeft wel uitgewezen dat er in sommige gevallen bewuste selectie in het van nature voorkomende natuursteenmateriaal heeft plaatsgevonden, wat het pleidooi voor intentionele depositie nog eens onderstreept. Verder blijken op het oog natuurlijke stenen toch sporen van gebruik te vertonen, terwijl bepaalde ‘natuuurlijke’ stenen mogelijk om hun esthetische waarde zijn verzameld èn gedeponeerd.
een archeologische opgraving te Lomm, Hoogwatergeul fase II
Date Submitted: 2011-07-26
Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.