In opdracht van de Gemeente Utrecht, POS heeft BAAC een Opgraving (variant archeologische begeleiding) uitgevoerd in het plangebied Hollandse Toren te Utrecht, gemeente Utrecht. De aanleiding voor het archeologisch onderzoek werd gevormd doordat in het gebied de bestrating werd vervangen (verstoring: 0-60 cm –mv) en door het verbeteren van de groeiplaatsen van drie bomen in drie boomplantvakken (verstoring tot 210 cm –mv), hierbij bestond een gerede kans dat archeologische waarden zouden worden vernietigd. Het plaatsen van een beweegbare paal midden op de weg en vuilcontainers (verstoring tussen 60 en 210 cm –mv) vond uiteindelijk geen doorgang. Het plangebied bevindt zich op een voormalige kronkelwaard met restgeul(en) van de pre- of vroeg-Romeinse Rijn die vanaf de Romeinse tijd geleidelijk zuidwaarts migreerde. In de ondergrond zijn vooral de matig tot sterk humeuze opvullingen aangetoond van de kronkelwaardgeul(en) en een afdekkend zavelig oeverwalpakket met laklaag. De geul was tot zeker de vroege middeleeuwen nog actief en lag ten zuidoosten van het plangebied ter hoogte van het pand van de voormalige V&D aan het Achter Clarenburg. De Rijn zette toen nog regelmatig sediment af, hetgeen blijkt uit het klastische karakter van de
opvullingen. Tussen de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen werd tijdelijk minder sediment afgezet, waardoor zich een laklaag kon vormen. Over de laklaag werd vanuit de actieve geul een nieuw pakket zavel afgezet, dat na de verlanding door afdamming van de Kromme Rijn vanaf de 12e tot 13e eeuw het nieuwe maaiveld ging vormen. Dit bovenste zavelpakket zou in theorie
nog afgezet kunnen zijn tijdens bekende overstromingen in 1170. De directe omgeving van het plangebied kan daarmee op zijn vroegst vanaf de late 12e eeuw bebouwd zijn geraakt.
Binnen het plangebied bevinden zich op het bovenste zavelpakket diverse ophooglagen waarvan de oudste is te dateren in het begin van de 14e eeuw. Deze wordt afgedekt door een aslaag waarna een ophoog pakket is aangebracht dat te dateren is tussen 1350 en 1450. Hierna volgen een subrecent sloopniveau en straatzand. De bodemopbouw was op de meeste plaatsen zwaar verstoord door kabels en leidingen. In de drie boomkuilen zijn 2 vlakken aangelegd, het eerste vlak was grotendeels verstoord, hier zijn alleen restanten van goten uit het einde van de 19e en het begin van 20e eeuw teruggevonden. Alleen in werkput 1 en 2 zijn sporen gevonden. In werkput 1 betreft dit een put die was opgebouwd uit hergebruikte
kloostermoppen, de ouderdom en functie van deze put kon niet worden vastgesteld. De oudste archeologische sporen dateren uit de 15e eeuw en bestaan uit de resten van een gebouw. De muur (S2003) van dit gebouw vormt mogelijk een restant van de rooilijn langs de voormalige Korte Viesteeg. Op een kaart van Rombout Keldermans staan op deze locatie vier kleine huisjes aangegeven. De zwaarte van de fundering doet echter vermoeden dat het om een van oorsprong groter huis ging. Mogelijk is dit huis later opgesplitst in kleinere eenheden, anderzijds kan het ook zijn dat de kaart niet zo betrouwbaar is, zeker gezien het feit dat het om een 19e-eeuwse bewerking gaat, een periode dat de bebouwing allang was gesloopt.
Opmerkelijk is de concentratie ijzerslakken uit de periode 1250-1350, gevonden in een ophooglaag. De concentratie ijzerslak zou kunnen duiden op ambachtelijke activiteiten in de buurt. Anderzijds kan het ook stadsafval zijn van elders uit de stad dat met ophoogmateriaal is aangevoerd. Eveneens opmerkelijk is een
pot die is opgegraven in het 15e-eeuwse gebouw en lag omgekeerd in de vloer. Deze zogenaamde heksenpot heeft mogelijk als bouwoffer gediend.