Op basis van het uitgevoerde verkennend onderzoek kan worden gesteld dat er binnen het plangebied sprake is van een zeer verstoorde bodem. De C-horizont wordt in vrijwel alle boringen direct afgedekt door het esdek of door een geroerd pakket dat vervolgens wordt afgedekt door het esdek, een zogenaamd A-C-profiel. Mochten er archeologische resten aanwezig zijn dan zullen deze door landbouwactiviteiten zijn opgenomen in het bovenliggende pakket.De archeologische verwachting binnen het gebied kan mede door de verstoring bijgesteld worden naar laag. Eventueel kunnen diepere sporen nog altijd aanwezig zijn in de ongeroerde C-horizont. Mogelijk zullen deze in het noordelijk deel nog aanwezig zijn. Boren is voor het opsporen van dergelijke eventuele sporen echter geen geschikte methode. Ook zijn er tijdens het veldonderzoek geen aanwijzingen aangetroffen voor activiteiten in de vorm van verploegd materiaal in het plaggendek.Het plangebied heeft weinig potentie voor het aantreffen van archeologische resten in-situ. Het advies luidt dat verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.Het uitgevoerde onderzoek is verricht conform de gestelde eisen en gebruikelijke methoden. Het onderzoek is gericht op het inzichtelijk krijgen van de toestand van het aanwezige bodemarchief. Hiermee kan de beschadiging dan wel vernietiging als gevolg van de voorgenomen verstoring van een mogelijk aanwezig bodemarchief tot een minimum worden beperkt. Echter kan door de aard van het onderzoek, steekproefsgewijs, niet worden uitgesloten dat er (diepere) archeologische resten aan- of afwezig zullen zijn. Als gevolg hiervan is bij het aantreffen van archeologische resten het, conform de monumentenwet van 1988, artikel 53, verplicht dat deze resten bij het Rijk worden gemeld.
Date: 23/04/2013 (veldwerk)