Inleiding. BAAC heeft een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd in het plangebied Geul de Weerd-Reuver, gelegen in de gemeenten Peel en Maas en Beesel. Aanleiding voor het onderzoek is het verdiepen en/of uitgraven van een oude Maasarm, waarbij het de bedoeling is een “geïsoleerde kwel- of nevengeul” te realiseren. Hiervoor is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Bureauonderzoek.
Uit het door Arcadis in 2021 uitgevoerde bureauonderzoek is gebleken dat het oostelijke deel van het plangebied vermoedelijk op een terrasrestant ligt uit het Laat-Pleistoceen, waarop archeologische resten vanaf het mesolithicum worden verwacht (complextypen: jacht-/verzamelaarskampementen; nederzetting). Op de westelijk van een oude Maasmeander gelegen kronkelwaard worden archeologische (nederzettings)resten verwacht vanaf de late ijzertijd/Romeinse tijd. Tevens worden specifieke infrastructurele elementen, zoals wachttorens, kastelen en bruggen, of een tolhuis zoals het geval lijkt te zijn bij de Weerd-Reuver, op de kronkelwaard verwacht. Vermoedelijk is de kronkelwaard vanaf de late middeleeuwen gevoelig voor overstromingen geraakt. Vanaf deze periode worden alleen nog water gerelateerde complextypen verwacht. Tot slot worden resten uit de Tweede Wereldoorlog verwacht in de vorm van loopgraven en/of geschutsopstellingen. In de restgeul van de Maasmeander worden water gerelateerde complextypen uit de late ijzertijd tot en met de nieuwe tijd verwacht, zoals dumplocaties van nederzettingsafval, resten van voordes, bruggen, beschoeiingen, scheepswrakken, houten watervlotten en visfuiken.
Resultaten inventarisend veldonderzoek, verkennende fase. Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied grotendeels binnen de holocene rivierdalvlakte van de Maas ligt. In het centrale deel van de onderzoekslocatie ligt een restgeul van de Maas. De rivier is actief geweest tot circa 1500 à 1709 na Chr. Na 1709 is de geul mogelijk tijdelijk actief geweest, gezien de lokale zandbanken die in de restgeul zijn aangetroffen. De restgeul van de Maas wordt aan de west- en zuidoostzijde begrensd door recente oeverwallen, die vermoedelijk zijn ontstaan na de actieve fase van deze rivierloop. In de uiterst westelijke en noordoostelijke zijde van de onderzoekslocatie komen zones met oudere oeverwallen voor. De top van de westelijk van de restgeul van de Maas gelegen oeverwal komt op variabele hoogte voor, variërend tussen
14,9 en 16,2 m +NAP (vanaf 30 à 100 cm -mv). Deze grote variatie in hoogte kan worden gerelateerd aan het onderliggende kronkelwaardreliëf met geulen en ruggen. Op de westelijke oeverwal komen lokaal mogelijke verdedigingsstructuren voor in de vorm van hoekige opgeworpen wallen. De oeverafzettingen aan de oostzijde van de restgeul komen voor vanaf circa 15,7 m +NAP (vanaf 50/80 cm -mv). De top van deze oostelijke oeverwal lijkt te zijn opgehoogd of als cultuurlaag in gebruik te zijn geweest. In de aangrenzende (rest)geulafzettingen zijn stukjes lei en sintels aangetroffen wat zou kunnen duiden op een boerderij of nederzetting op de oeverwal. In het uiterst zuidelijke deel van de holocene rivierdalvlakte van de Maas lijkt een oudere restgeul in de ondergrond voor te komen. De basis van de restgeul loopt dieper door dan 3 m -mv (13,8 m +NAP). De ouderdom van deze restgeul is niet bekend. In het zuid(oost)elijke deel van het plangebied komen (deels geërodeerde) flanken van rivierterrassen uit het Pleistoceen voor. In één boring is een bodem aangetroffen in zandige oeverafzettingen uit de JongeDryas op 17,1 m +NAP (65 cm -mv). In het uiterst zuidelijke deel grenst de onderzoekslocatie aan het Jonge Dryas-terras. Op de flanken van dit rivierterras komen vroeg-holocene oeverafzettingen voor. De top van deze vroeg-holocene afzettingen komt direct onder de (verstoorde) bovengrond voor vanaf 30 cm -mv (vanaf 16,6 à 17,8 m +NAP). Archeologische verwachting. Op basis van de onderzoeksresultaten uit het veldonderzoek kan de verwachting uit het bureauonderzoek grotendeels gehandhaafd blijven. Voor de flanken van de rivierterrassen geldt vanwege lokale erosieprocessen vooralsnog een middelhoge verwachting vanaf respectievelijk het paleolithicum voor het Hoogterras (892 m2) en vanaf het mesolithicum voor het Jonge Dryas-terras (4816 m2). Op de terrasranden worden mogelijk kampjes van jager-verzamelaars uit de steentijd, resten van boerennederzettingen uit de (pre)historie en/of sporen uit de Tweede Wereldoorlog verwacht. Resten worden direct onder de bouwvoor of onder een pakket hellingssediment (colluvium) verwacht vanaf 30 cm -mv. Voor de oeverzones geldt eveneens een middelhoge archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische resten. De noordoostelijke oever lijkt ouder te zijn dan de oeverzones ten westen van de restgeul van de Maas. Hierdoor geldt voor de noordoostelijke oever een archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische nederzettingsresten vanaf de ijzertijd tot en met de middeleeuwen (8383 m2; afb. 3.7; bijlage 6). Voor de westelijke oevers geldt een middelhoge archeologische verwachting voor archeologische resten vanaf de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd (2400 m2). Archeologische resten worden vanaf 30 à 100 cm -mv verwacht. Ter plekke van een mogelijk verdedigingswerk geldt een verwachting voor de late middeleeuwen-nieuwe tijd. De restgeulen in het plangebied hebben een lage archeologische verwachting toebedeeld gekregen op het aantreffen van nederzettingsresten (8,14 ha). Wel kunnen in de klastische en zandige restgeulopvullingen zogenaamde losse vondsten van water gerelateerde objecten worden aangetroffen. In de oudere restgeul (1231 m2) kunnen deze dateren vanaf het mesolithicum en in de jongere restgeul vanaf de ijzertijd. Advies. BAAC adviseert om voor de oeverzones een vervolgonderzoek door middel van een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren. Haaks op de mogelijke verdedigingswallen is het advies één of meerdere proefputjes aan te leggen om de aard en opbouw van deze wallen te inventariseren. Voor de flanken van de rivierterrassen is het advies een karterend booronderzoek uit te laten voeren. Voorafgaand aan het gravend onderzoek dienen de eisen waaraan het onderzoek dient te voldoen, te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Voorafgaand aan het booronderzoek dienen de eisen waaraan het onderzoek dient te voldoen, te worden vastgelegd in een Plan van Aanpak (PvA). Voor de gebieden met een lage archeologische verwachting is het advies deze niet nader te onderzoeken. BAAC adviseert wel, gezien de kans op bijzondere water gerelateerde datasets, om een extensieve begeleiding te laten plaatsvinden op die plekken waar de graafwerkzaamheden dieper reiken dan 1,5 m - mv. De gemeente Beesel heeft op 7 december 2022 ingestemd met het door BAAC opgestelde advies. Ook de gemeente Peel en Maas heeft op 8 december ingestemd met het advies. Wel geldt in aanvulling dat het voorgestelde proefsleuvenonderzoek niet alleen dient plaats te vinden ter hoogte van de oeverzones en de mogelijke verdedigingsstructuren, maar waar mogelijk ook in de verlaten Maasmeander. De kans wordt relatief groot geacht dat in deze restgeul zeer bijzondere datasets voor kunnen komen uit vooral de late middeleeuwen-nieuwe tijd.
adobe acrobat document, Adobe Acrobat 9.0
microsoft excel-werkblad, Microsoft Excel 97-2003-werkblad