Gemeente Venray, Blitterswijck. Ooijen-Wanssum, deelgebied W5

DOI

Deze rapportage beschrijft de resultaten van het proefsleuvenonderzoek en de opgraving in Ooijen-Wanssum deelgebied W5, dat deel uitmaakt van het plangebied Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum. De onderzoekslocatiebevindt zich in de weerd Wanssum, ter hoogte van een kronkelwaardrug en de ten noorden daarvan gelegen kronkelwaardgeul. Volgens de (inmiddels uitgevoerde) plannen wordt dit terrein plaatselijk tot 2 m -mv afgegraven.Tijdens de karteringPLUS in 2018 is ter hoogte van de kronkelwaardrug een vindplaats aangetoond. Omdat deze vindplaats niet door planaanpassing behouden kon blijven, is deze in februari en juni 2019 onderzocht door middelvan een proefsleuvenonderzoek en uiteindelijk in november en december 2019 opgegraven. Het proefsleuvenonderzoek bevestigde de aanwezigheid van een vindplaats, die zichtbaar was als drie afzonderlijke spoorconcentraties verspreid over de kronkelwaardrug en de flanken daarvan en daterend in het neolithicum/de bronstijd tot en met de ijzertijd op basis van een quickscan van het vondstmateriaal. Deze vindplaats is behoudenswaardig geacht. De daaropvolgende opgraving richtte zich hoofdzakelijk op de kronkelwaardrugen de flanken daarvan. Tevens is de kronkelwaardgeul onderzocht waarbij de hierin aanwezige veenlaag is bemonsterd voor nader specialistisch onderzoek.Door de opgraving hebben we goed zicht gekregen op de activiteiten die op deze locatie in het verleden hebben plaatsgevonden. De verzamelde gegevens geven een beeld van een door de tijd heen meermaals bezochte en gebruiktelocatie waar verschillende activiteiten zijn uitgevoerd. Er zijn resten gevonden uit het midden- en laat-neolithicum, de bronstijd, de ijzertijd, de Romeinse tijd, de volle en late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Resten ouder dan hetmidden-neolithicum B en uit het gevorderde laat-neolithicum en de vroege middeleeuwen ontbreken geheel. Het onderzoek aan de veenlaag in de kronkelwaardgeul heeft waardevolle informatie opgeleverd over het landschapen de invloed van de mens daarop door de tijd heen.Het beddingzand waaruit de kronkelwaardrug is ontstaan, is afgezet in de periode 8850-6590 voor Chr. (het vroeg- en midden-mesolithicum), waarna door de tijd heen een pakket oeverafzettingen over het beddingzand is afgezet. De oeverafzettingen worden op hun beurt afgedekt door het post-Romeinse dek. De meeste sporen en vondsten bevinden zich binnen het pakket oeverafzettingen, maar niet in de top ervan. Dit geeft aan dat de oeverafzettingen over een lange periode zijn afgezet. Enkele van de oudste sporen zijn ingegraven vanuit de top van de beddingafzettingen.De oudste tijdens het onderzoek aangetroffen archeologische resten kunnen worden toegeschreven aan de Stein-Vlaardingen-groep uit het middenneolithicum B - laat-neolithicum A; dit culturele complex moet tussen ca. 3400-2650/2550 voor Chr. worden geplaatst. De aanwijzingen hiervoor zijn twee 14C-dateringen aan respectievelijk een vuur- of haardplaats (3351-3096 voor Chr.) en een kuil (3022-2890 voor Chr.), die binnen deze periode vallen, en een veertiental scherven handgevormd aardewerk. Dit handgevormde aardewerk kan op basis van de karakteristieken niet aan een specifieke fase binnen het Stein-Vlaardingen-complex gekoppeld worden. Tevens zijn meerdere vuurstenen artefacten uit globaal het midden- en laat-neolithicum verzameld; een toeschrijving aan de Stein-Vlaardingen-groep is hier plausibel, maar niet met zekerheid aan te tonen. Het vondstmateriaal is hoofdzakelijk verzameld uit de oever- en geulafzettingen die de top van de kronkelwaardrug afdekken. De sporen uit deze periode bevinden zich, in het geval van de kuilen, allemaalop het hoogste deel van de kronkelwaardrug en zijn vermoedelijk ingegraven vanuit de top van deze kronkelwaardrug, voordat deze werd afgedekt met oeverafzettingen. Dit bevestigt de hoge ouderdom van deze sporen. Een haardofvuurplaats bevond zich ter plaatse van het hoogste deel van de noordelijke flank van de kronkelwaardrug, onderin het pakket oeverafzettingen dat hier de flank van de kronkelwaardrug afdekt.Gebouwstructuren uit deze periode zijn niet gevonden en het wordt uit de verzamelde gegevens aannemelijk dat er in deze periode op deze locatie simpelweg geen sprake van bewoning is geweest. Wel is deze plek door de mens voor andersoortige activiteiten bezocht. De vondst van relatief veel schrabbers kan wijzen op specifieke activiteiten zoals het verwerken van huiden.Na de vangst kunnen de vis en/of andere diersoorten ter plaatse zijn geslacht en verwerkt. De vis en/of het vlees kunnen er boven vuur gerookt zijn, om deze te conserveren. Deze activiteiten zijn waarschijnlijk ontplooid vanuit eennabijgelegen nederzetting, waarvan de ligging wordt vermoed ter hoogte van Ooijen-Wanssum vindplaatsen 2-5, 2-6, 2-8 en 2-9, aan de overzijde van de kronkelwaardgeul.Het palynologische onderzoek aan de veenlaag in de kronkelwaardgeul direct ten noorden van de opgegraven zone heeft in het oudste veen duidelijke aanwijzingen voor menselijke activiteiten in de buurt van deze geul aangetoond.Van dit niveau is weliswaar geen 14C-datering beschikbaar, maar we nemen op basis van een berekening van de snelheid van de groei van het veen aan dat het dateert uit de periode dat de kronkelwaardrug bezocht is doormensen van de Stein-Vlaardingen-groep. Het pollenonderzoek aan dit deel van de veenlaag toont duidelijke cultuurindicatoren waaronder pollen van granen, hetgeen aangeeft dat destijds in de buurt van de kronkelwaardgeul geakkerd moet zijn en dat het terrein regelmatig werd betreden door mensen. Er zijn veel mestschimmels gevonden waaruit we kunnen opmaken dat er vermoedelijk ook vee is geweid in de directe omgeving van de kronkelwaardgeul. De lage pollenpercentages van bomen en struiken wijzen bovendien op een halfopen landschap. De hoge percentages voor grasachtigen wijzen indirect op de aanwezigheid van vee.Het archeologisch onderzoek in deelgebied W5 heeft geen neolithische resten opgeleverd die met zekerheid dateren na ca. 2650/2550 voor Chr., het einde van het Stein-Vlaardingen-complex. Pas op z’n vroegst in de vroege bronstijd zijn er weer de eerste aanwijzingen voor menselijke aanwezigheid in de vorm van een vuur- of haardplaats (1882-1732 voor Chr. en 1719-1690 voor Chr.). Dit betekentdat de kronkelwaardrug van deelgebied W5 in de tussengelegen periode vermoedelijk (grotendeels) verlaten was door de mens. Het palynologische onderzoek aan de veenlaag in de kronkelwaardgeul van deelgebied W5 bevestigt dit beeld.Het gedeelte van de veenlaag dat is gedateerd in de periode 2577-2456 voor Chr. (het gevorderde laat-neolithicum A), toont geen cultuurindicatoren meer.In deze periode is juist sprake van bosherstel.Richting de top van de veenlaag verandert het pollenspectrum weer. Het landschap werd veel opener en we zien weer cultuurindicatoren verschijnen, samen met enkele akkeronkruiden. Mestschimmels ontbreken echter. De pollenaandelen van de boomsoorten linde, iep en de hazelaarstruik nemen sterk af en het aandeel van grassen en allerlei kruiden neemt juist toe. Het lijkt er dus op dat de mens toen weer aanwezig was in het gebied. In deelgebied W5 zijn dan ook sporen en vondsten aangetroffen die duiden op menselijke activiteiten in de bronstijd. Het betreft hier in totaal 21 scherven handgevormd aardewerk die zijn toegeschreven aan de Hilversum-cultuur. Twintig hiervan zijn afkomstig uit één aardewerkconcentratie in de oeverafzettingen op de zuidflank van de kronkelwaardrug. Door het ontbreken van versieringen past het in de middenen/of late fase van de Hilversum-cultuur (resp. 16e eeuw – 1300 voor Chr. en ca. 1300-1200 voor Chr.). Toch kan vanwege het geringe aantal scherven de vroege fase van de Hilversum-cultuur (19e / 18e eeuw – 16e eeuw voor Chr.) niet volledig worden uitgesloten. Hierop wijst ook de hiervoor genoemde 14C-datering aan een vuur-of haardplaats (1882-1732 voor Chr. en 1719-1690 voor Chr.).Ook uit deze periode zijn geen resten van (gebouw)structuren gevonden. Net zoals voor de resten van de Stein-Vlaardingen-groep geldt, is het aannemelijk dat deze locatie dan ook niet bewoond was maar door de mens wel voorandersoortige activiteiten is bezocht, wellicht (deels) dezelfde als in het midden- en laat-neolithicum. Het aantal vuurstenen schrabbers dat overtuigend uit de bronstijd dateert is echter duidelijk geringer dan in de hiervoor genoemde periode. Er zijn meerdere (geretoucheerde) afslagen en kernen gevonden die wijzen op werktuigproductie ter plaatse. Deze activiteiten kunnen zijn ontplooid vanuit een nabijgelegen nederzetting, maar het is niet duidelijk geworden waar deze heeft gelegen.De menselijke activiteiten in deelgebied W5 zetten door tot in de late bronstijd en de vroege ijzertijd. Uit deze periode stamt verspreid over de opgegraven zone een groot aantal (minimaal zeventien maar waarschijnlijk meer) tweepaligestructuren, die mogelijk de resten vormen van bijvoorbeeld hooioppers of droogrekken, afdakjes (tritsen) en een of meer vierpalige spiekers; tevens zijn enkele kuilen (waaronder een vondstrijke kuil) en een vuur- of haardplaatsgevonden. De in totaal zes 14C-dateringen dateringen bestrijken de gehele late bronstijd en het eerste deel van de vroege ijzertijd. Tevens zijn 39 scherven handgevormd aardewerk verzameld die op basis van de schuine kerven,groeflijnen en het aandeel van besmeten vaatwerk dateren in de periode ca. 1025-800 voor Chr. Dit is de periode die samenvalt met Hallstatt (Ha) B. Vaatwerk uit de (vroege) ijzertijd is niet herkend, maar dit is mogelijk te wijtenaan de sterke fragmentatiegraad van het materiaal waardoor chronologisch diagnostische pottypen zich niet laten identificeren.Uit deze periode zijn wederom geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van plattegronden van grote gebouwen zoals huizen en schuren. Er lijkt dan ook geen sprake te zijn van een nederzetting. Het voorkomen van een of meerafvalkuilen hoeft niet per se te wijzen op een huisplaats, zo heeft eerder onderzoek uitgewezen: dergelijke sporen kunnen tot ver buiten de eigenlijke huisplaats voorkomen. De nederzetting kan in dit geval hebben gelegenaan de overzijde van de kronkelwaardgeul, ter hoogte van de vindplaatsen 2-2, 2-5, 2-6 en 2-7, waar eerder al aanwijzingen zijn gevonden voor een nederzettingsterrein uit dezelfde periode.Deelgebied W5 lijkt na de vroege ijzertijd een tijdlang niet door mensen bezocht te zijn. Althans, uit de midden-ijzertijd zijn er hier geen aanwijzingen voor menselijke activiteiten, omdat bijvoorbeeld absoluut gedateerde sporen en diagnostisch aardewerk uit deze periode ontbreken. Pas in de late ijzertijd is er weer duidelijk sprake van activiteiten op het terrein, maar deze zijn van een geheel andere aard dan in de voorgaande perioden. Het gaat hier namelijk omeen drietal crematiegraven waarbij de crematieresten en de houtskool zonder aantoonbare container in een klein kuiltje waren gedeponeerd. Mogelijk kan wel gebruik zijn gemaakt van een container van vergankelijk materiaal zoals hout, textiel of leer. Er is sprake van een kleine groep van twee graven met op een afstand van 30 m daarvan een solitair graf. Verder bevatten de graven geen grafgiften of herkenbare dierlijke resten en zijn geen randstructuren of anderegrafmarkeringen waargenomen. Van geen enkel individu kon het geslacht worden vastgesteld. Van één individu is de leeftijd geschat op 23 tot 55 jaar. Op het bot van één individu zijn pathologische kenmerken waargenomen, namelijkvan een ontsteking van het beenvlies. Voor de brandstapels is vooral eikenhout gebruikt, zowel stamhout als takken en twijgen. Mogelijk is er ook oud hout gebruikt, gezien de op het hout waargenomen vraatsporen. Behalve eik zijn ookwel takken en twijgen van els/hazelaar en een appelachtige boom of struik zoals appel, peer, kweepeer of meidoorn gebruikt.De volgende gebruiksfase van het terrein stamt uit de Romeinse tijd. Uit deze periode dateert een veertiental rechthoekige tot afgerond-rechthoekige meilerkuilen met vlakke bodem. Het zijn de restanten van het producerenvan houtskool van eikenhout in kuilmeilers. Hierbij is bijna uitsluitend gebruik gemaakt van stamhout. Een klein deel van de houtskool is afkomstig van verzameld dood hout. De meilerkuilen zijn in veruit de meeste gevallenblootgelegd binnen het pakket oeverafzettingen danwel de geulafzettingen die de zuidflank van de kronkelwaardrug afdekken en zijn verspreid over de gehele lengte van het opgegraven terrein waargenomen. Ze bevinden zich dus niet op de hoogste delen van het toenmalige landschap. Naar alle waarschijnlijkheid strekken de resten zich uit in een groter gebied ten oosten, westen en zuiden van deelgebied W5. Hoe groot dit gebied is, is niet precies te zeggen omdat hiergeen gravend archeologisch onderzoek plaats heeft gevonden.14C-onderzoek dateert het houtskool uit één van de meilerkuilen in de perioden 48 voor Chr. – 82 na Chr. (91,2%) en 97 – 113 na Chr. (4,0%). Dit betekent een begindatering in het allerlaatste deel van de late ijzertijd en een einddateringin de midden-Romeinse tijd A. Omdat voor de datering bij gebrek aan een voldoende hoeveelheid kortlevend hout gebruik is gemaakt van stamhout van eik, is rekening houdend met het oud-hout effect een datering van deambachtelijke activiteiten in de loop van Romeinse tijd het meest aannemelijk.Een datering in de late ijzertijd lijkt dan ook uitgesloten.Vanwege de behoefte aan hout werden de meilers in bosrijke gebieden aangelegd en liggen ze vaak op enige afstand van de woningen en bijgebouwen, met het oog op het brandgevaar en ook gezien de rookoverlast die deze activiteitenzullen hebben gegeven. Dat op deze plek houtskool is geproduceerd toont aan dat de omgeving destijds bosrijk (eikenbos) moet zijn geweest.Bewoningssporen uit de Romeinse tijd ontbreken in het deelgebied W5; er zijn zelfs geen losse vondsten uit deze periode bekend. De ambachtelijke activiteiten moeten zijn ontplooid vanuit een nederzetting in de omgeving. Een mogelijke kandidaat is het villaterrein aan het Kamillepad te Wanssum, hemelsbreed zo’n 800 m ten (zuid)westen van deelgebied W5 en gelegen aan de rand van het hooggelegen deel van het Dryas-terras. Omdat dit villaterrein niet archeologisch is onderzocht is echter niet bekend of daar activiteiten zijn uitgevoerd waarvoor houtskool nodig was, zoals ijzerwinning uit erts en ijzerbewerking.Het villaterrein was aan de zuidzijde over land bereikbaar via een diverticulum dat het villaterrein verbond met de Romeinse hoofdweg op de westoever van de Maas. Aan de noordzijde grenst het terrein aan de weerd Wanssum, dat inde Romeinse tijd doorsneden werd door watervoerende restgeulen, waardoor transport van de houtskool over water mogelijk was.Een tweede kandidaat is de vindplaats Wanssum-Haven, die op een afstand van ruim 2,2 km ten westen van deelgebied W5 ligt, op het Late Dryas-terras en vlak langs het (mogelijke) tracé van de Romeinse hoofdweg. Hier zijn sporengevonden van een nederzetting die vermoedelijk speciaal ingericht was voor ijzerproductie/-bewerking. Hiervoor was veel houtskool benodigd. Op basis van een quickscan van het gedraaide aardewerk wordt deze nederzetting voorlopiggedateerd in de laat-Romeinse tijd – vroege middeleeuwen (ca. 400-700 na Chr.).De (voorlopige) datering lijkt op het eerste oog aan de te jonge kant om verband te kunnen houden met de meilerkuilen. Aan de andere kant is de 14C-datering van een van de meilerkuilen van deelgebied W5 verricht ophoutskool van stamhout van eik en daarom moet rekening worden gehouden met het oud-hout effect. Een relatie tussen de nederzetting van Wanssum-Haven en de meilerkuilen in deelgebied W5 kan daarom niet worden uitgesloten. In dat geval heeft het transport van de houtskool deels over water en deels over de weg plaatsgevonden.De laatste gebruiksfase van het onderzochte terrein stamt uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Het gaat hier om sporen van landinrichting en landgebruik; in deze periode was het gebied dan ook ingericht als landbouwgrond.Uit de volle middeleeuwen stamt nog geen handvol losse aardewerkvondsten.

Date Submitted: 2021-12-28

Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-z64-9a8f
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-z64-9a8f
Provenance
Creator M. Tump
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor R.J.W.M. Gruben; L. Beckel (Uppsala Universitet); L. den Boef (BAAC); E. Drenth (BAAC); R.A. Grabowski (BAAC); K. Håkansson (Uppsala Universitet); H. de Kruyk; P.S. Kubistal (BAAC); M. Meurs (BAAC); L.A. Tebbens (BAAC); P.S. Toms (University of Gloucestershire); BAAC
Publication Year 2021
Rights DANS Licence; info:eu-repo/semantics/openAccess; https://doi.org/10.17026/fp39-0x58
OpenAccess true
Contact R.J.W.M. Gruben (BAAC bv)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/zip
Size 78652
Version 1.0
Discipline Humanities