In opdracht van Enza Zaden Beheer BV heeft BAAC een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het plangebied Uitbreiding Enza te Enkhuizen. De aanleiding voor het archeologisch onderzoek is de voorgenomen uitbreiding van Enza Zaden waarbij nieuwe bedrijfsgebouwen en kassen zullen worden gerealiseerd. Daarnaast zullen er nieuwe watergangen worden gegraven en zal het bestaande waterbassin worden uitgebreid. Bij de hiermee gepaard gaande grond roerende
werkzaamheden bestaat een gerede kans dat archeologische waarden vernietigd zullen worden.
Voorafgaande aan het proefsleuvenonderzoek hebben binnen het plangebied diverse bureau- en veldonderzoeken plaatsgevonden. Mede op grond van deze onderzoeken is in 2013 een archeologische beleidskaart voor de gemeente
Enkhuizen opgesteld.1 Volgens deze beleidskaart liggen binnen het plangebied diverse kreekruggen en -flanken waarvoor een hoge verwachting geldt voor resten uit de Bronstijd. Daarnaast geldt voor het uiterst zuidelijke deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting op vindplaatsen uit de middeleeuwen vanwege een verondersteld bewoningslint uit de 11e of 12e eeuw langs de Noorderkadijk. In 2022 is voor het plangebied een aanvullend archeologisch advies opgesteld waarin is geadviseerd voor de locaties van de bodemingrepen een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (IVO-p) uit te laten voeren.
Uit het onderzoek is gebleken dat de ondergrond binnen het plangebied bestaat uit gelaagde kreek- en/of kwelderafzettingen. Verspreid over het gehele plangebied is op deze kreek/kwelderafzettingen een oude A-horizont aangetroffen, bestaande uit donkergrijs-zwarte kalkloze uiterst siltige klei. Op grond van het kalkloze karakter van de laag, in tegenstelling tot de kalkrijke afzettingen daaronder, wordt veelal aangenomen dat de laag gedurende lange tijd aan het oppervlak lag en dus beschouwd moet worden als een A-horizont.
Verspreid over het plangebied zijn 69 sporen van antropogene oorsprong aangetroffen. Binnen deze sporen kunnen drie vindplaatsen onderscheiden. Vindplaats 1, gelegen in het noordwesten van het plangebied, bestaat uit
nederzettingsresten daterend uit de midden-bronstijd. Op grond van twee 14C -dateringen kunnen de sporen gedateerd worden tussen 1400 en 1200 voor Chr. oftewel in de midden-bronstijd B. Vondstmateriaal geassocieerd met de sporen
is schaars en bestaat voornamelijk uit dierlijk bot. Dit bot is voornamelijk afkomstig van rund, maar ook schaap/geit en paard komen voor. In de sporen zijn slechts twaalf stuks aardewerk aangetroffen. Het betreft vrij dikwandig met granietof
potgruis gemagerd aardewerk dat vermoedelijk tot het Hoogkarspel-oud aardewerk gerekend moet worden. Dit aardewerk kan slechts globaal in de midden-bronstijd gedateerd worden. Uit het botanisch onderzoek is gebleken dat
de vindplaats zich bevond in een overwegend vrij nat landschap met vochtige akkergronden en open zoet water. Invloed van de zee was er niet of nauwelijks gezien het voorkomen van zout-mijdende planten.
Vindplaats 2 wordt gevormd door een aantal veelal rechthoekige kuilen die zich onderscheiden door hun venige vulling. Eén van de kuilen kan aan de hand van aardewerk gedateerd worden aan het eind van de 13e of begin van de 14e eeuw.
Gezien de vrij beperkte omvang van de kuilen en de vondst van aardewerk in één van de kuilen lijkt een interpretatie als afvalkuil het meest voor de hand te liggen.
Vindplaats 3 bestaat uit veertien, voornamelijk noord-zuid georiënteerde greppels. De locatie en richting van elk van deze greppels komt overeen met die van sloten/perceelgrenzen zoals deze al op de kadastrale kaart van 1811-1832 staan aangeven. Deze sloten/perceelgrenzen staan tot circa 1980 aangegeven op de topografische kaarten.
Hoogstwaarschijnlijk zijn zij gedempt in het kader van de ruilverkaveling welke voltooid is in 1979.
Op grond van een waardering volgens de KNA acht BAAC alleen vindplaats 1 behoudenswaardig. De vindplaats is echter tijdens het onderzoek al onderzocht door een uitbreiding van de proefsleuf om tot een betere waardestelling te
komen.2 Verder onderzoek zal daarom naar verwachting geen of minimale kenniswinst opleveren. Het advies van BAAC is dan ook om ook vindplaats 1 vrij te geven voor de voorgenomen werkzaamheden. Dit advies is door de bevoegde
overheid overgenomen.
Adobe Acrobat document, 9.0