In opdracht van TU/e Eindhoven University of Technology heeft BAAC heeft een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureauonderzoek in het plangebied TU/e terrein oost, gemeente Eindhoven. Aanleiding voor het onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van het realiseren van nieuwbouw op het perceel.
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied op een dekzandvlakte ligt, oostelijk van een beekdal. Op het AHN is goed te zien dat het plangebied op een overgang van een relatief hoog gebied in het oosten naar dat beekdal ligt. Het plangebied is overwegend laaggelegen, alleen het meest oostelijk deel is relatief hooggelegen.
Er lijkt op het AHN sprake van bodemverlagingen op basis van rechthoekige begrenzingen van percelen binnen het plangebied. Bodemverstoringen zijn ook teweeggebracht door aanleg van kabels en leidingen , de fundering van gebouwen op de Campus en activiteiten gedurende de Tweede Wereldoorlog.
Op de oudste kadasterkaart zijn twee typen cultuurlandschappen naast elkaar te zien, wei- en bouwland in het westen en heide met dennenbos in het oosten. De vraag is of die tweeledigheid overeenkomt met de oorspronkelijke hoogteligging van de natuurlijke ondergrond in het plangebied. Op de kaart van 1900 is die tweedeling van typen landschappen duidelijker dan in 1870, met westelijk van de weg bouwland, weiland en een perceeltje bos en oostelijk van de weg dennenbos. Op de kaart van 1960 blijkt in de loop der tijd het gehele plangebied bouw- en weiland te zijn geworden.
In de periode 1957-1965 is volgens een cultuurhistorische verkenning van het Campusterrein sprake van de eerste bebouwing van het plangebied. Het gaat om gebouwen van de eerste bouwfase van de campus van de Technische Universiteit Eindhoven. Vervolgens zijn ook in bouwfase 3 (1972-1994) en bouwfase 4 (1994-2009) gebouwen in het plangebied opgericht. Na 2009 zijn ook nieuwe gebouwen gebouwd. Thans liggen in totaal 16 grote en kleine gebouwen in het plangebied.
Uit de Atlas van de Eindhovense ondergrond komt naar voren dat in het plangebied een groot gebied en een reeks kleine gebiedjes liggen waar op een diepte vanaf 0,5 m -mv niet ontplofte explosieven uit de Tweede wereldoorlog aanwezig kunnen zijn.
Er zijn geen archeologische vindplaatsen uit onderzoeken bekend uit het onderzoeksgebied. Wel zijn in het onderzoeksgebied losse vondsten gedaan van stenen artefacten uit het laat-paleolithicum, mesolithicum en neolithicum en uit de periode 1750-1800. In het plangebied ligt een gebied met munitieopslagplaatsen, mitrailleurstellingen en geschutstellingen uit de Tweede Wereldoorlog.
Op basis van het voorgaande geldt in onverstoorde delen van dat deel van het plangebied, het oostelijke deel, waar op historische kaarten heide en vennen liggen een hoge verwachting voor het laat-paleolithicum en mesolithicum. Voor het gebied ten westen daarvan in het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor het laat-paleolithicum en mesolithicum in onverstoorde delen. Voor de periode van het neolithicum tot en met de nieuwe tijd is sprake van een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit alle perioden, op die van de Tweede Wereldoorlog na. Voor de Tweede Wereldoorlog geldt een hoge verwachting in onverstoorde delen van het plangebied. De archeologische verwachting is op basis van het geofysische onderzoek van Heijmans uit 2023 niet aan te scherpen omdat op basis van dat onderzoek niet is te beoordelen of het bij de waargenomen afwijkingen in de bodem om archeologische sporen gaat. Indien het wel om archeologische sporen gaat is het onduidelijk wat de aard van die sporen betreft en welke datering die sporen hebben. Bovendien kunnen door geofysisch onderzoek niet alle sporen gevonden worden zoals paalkuilen.
BAAC adviseert om bij bodemverstorende activiteiten die dieper reiken dan het maaiveld een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven uit te laten voeren in het hele plangebied, mede vanwege de aanwezigheid van resten uit de Tweede Wereldoorlog.
Adobe acrobat document, 9.0