Gespecificeerde archeologische verwachting: uit de verzamelde aardwetenschappelijke gegevens blijkt dat het plangebied binnen de meandergordel/stroomgordel van Kapel ligt (actief tussen 5350 - 4920 BP, Midden-Neolithicum) die tevens ter plaatse van als in de directe omgeving van het plangebied doorsneden wordt door een crevasse die gevormd is tijdens de actieve fase van de rivier de Lek en voordat bedijking plaatsvond (tussen 1950 - 850 BP, Romeinse tijd tot en met Late-Middeleeuwen A). Hierdoor wordt verwacht dat eventueel aanwezige archeologische resten ouder dan de Romeinse tijd ter plaatse van het plangebied zijn geërodeerd. Voor de Romeinse tijd en Vroege-Middeleeuwen geldt een middelhoge verwachting, vanwege het ontbreken van bekende archeologische waarden uit deze periode op het crevassesysteem waar het plangebied deel van uit maakt (en binnen het onderzoeksgebied). Het plangebied ligt tevens binnen een zogenaamde oude woongrond/terp. Tevens heeft het plangebied deel uitgemaakt van het terrein dat behoorde tot het Huis te Vliet en volgens geraadpleegd historisch kaartmateriaal vanaf de tweede helft van de 18e eeuw het plangebied deel uitmaakte van de bijbehorende tuin. De basis van het Huis te Vliet bestaat uit resten van een 14e-eeuwse woontoren (donjon; oudst bekende vermelding dateert uit 1375). Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting voor de perioden Late-Middeleeuwen - Nieuwe tijd, hoewel er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat het binnen het plangebied historische bebouwing heeft gestaan.Resultaten inventariserend veldonderzoek: uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat de bodemopbouw binnen het plangebied sterk geroerd dan wel bewerkt is tot een diepte van gemiddeld 115 cm -mv. Dit geroerde/verstoorde dan wel sterk bewerkte deel van de bodemopbouw bestaat uit bovenin donkerbruin gekleurde en zwak tot matig humeuze, kalkarme, matig tot sterk zandige klei, en vervolgens bruin tot grijsbruin gekleurde, kalkloze, zwak tot matig zandige klei. In deze lagen waren tijdens het zetten van de boringen al resten bouwpuin zichtbaar.Het hieronder aanwezige onverstoorde deel van de bodemopbouw bestaat uit crevasseafzettingen, variërend van bruingrijs tot grijs gekleurde, kalkloze, zwak zandige tot sterk siltige klei, zeer fijn kleiig zand en zelf venige klei. Tevens bevindt zich tussen gemiddeld 160 en 170 cm -mv een vegetatiehorizont/laklaag. Deze variatie in textuur op korte afstand/chaotische bodemopbouw is kenmerkend voor crevasseafzettingen en de navolgende opvulling van crevassegeulen. De vegetatiehorizont/laklaag geeft wel aan dat er een periode is geweest dat er niet of nauwelijks sedimentatie plaatsvond binnen het plangebied. De crevasse vanaf de Lek is wellicht in meerdere fases gevormd/had wellicht één of meerdere reactivaties.De aangetroffen bodemopbouw geeft geen aanwijzingen dat er sprake is van lagen opgebrachte grond, wat vaak kenmerkend is voor een terpgrond, maar dat de bodem wel intensief bewerkt is. In het geroerde/verstoorde, dan wel sterk bewerkte deel van de bodemopbouw zijn naast voornamelijk resten bouwpuin ook dateerbare resten aangetroffen uit zowel uit eerdere als latere fasen van de Nieuwe tijd (Nieuwe tijd A t/m C), in de vorm van een drietal fragmenten roodbakkend aardewerk, en fragment industrieel aardewerk, een tweetal spijkers, een fragment wit steengoed (zonder engobe), een fragment witbakkend geglazuurd aardewerk (waarschijnlijk Rijnlands aardewerk) en pijp-aardewerk (deel van een pijpensteeltje). Zeer waarschijnlijk zijn deze resten te relateren aan de bestaansperiode van het nabijgelegen Huis te Vliet en dat het gaat om resten die doelbewust zijn gedumpt en met het bovenste deel van de bodemopbouw is opgemengd (afval-/sloopresten). In géén van de boringen zijn archeologische resten aangetroffen in het onverstoorde deel van de bodemopbouw dan wel resten die beduidend ouder zijn dan de periode van het bestaan van nabijgelegen Huis te Vliet. Daarmee zijn er geen aanwijzingen die duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied.Conclusie: vanwege het ontbreken van archeologisch relevante en in situ liggende indicatoren ouder dan de periode van het bestaan van nabijgelegen Huis te Vliet (vanaf de 14e eeuw), is er geen aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden. Naast de resten bouwpuin zijn in het geroerde/verstoorde deel van de bodemopbouw resten aangetroffen daterend uit zowel uit eerdere als latere fasen van de Nieuwe tijd (Nieuwe tijd A t/m C). Deze resten zijn zeer waarschijnlijk te relateren aan de bestaansperiode van het nabijgelegen Huis te Vliet, waarbij het tevens gaat om resten die doelbewust zijn gedumpt en met het bovenste deel van de bodemopbouw is opgemengd (afval-/sloopresten). Ook vanuit het geraadpleegde historisch kaartmateriaal (ten behoeve van het archeologisch bureauonderzoek) zijn er geen aanwijzingen om restanten van bebouwing te verwachten vanaf de periode van het bestaan van Huis te Vliet. Geconcludeerd wordt dat er ten aanzien van het onderdeel archeologie geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen.Selectieadvies: op grond van de sterk verstoorde dan wel bewerkte bodemopbouw, dat waarschijnlijk van start ging vanaf het moment dat het plangebied ging behoren tot het terrein van Huis te Vliet (14e-eeuwse oorsprong) en tot nog vrij recent heeft plaatsgevonden, en het verder ontbreken van in situ liggende archeologische resten in het onderliggende onverstoorde deel van de bodemopbouw, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de gemeente Lopik en/of eventueel diens adviseur (Omgevingsdienst regio Utrecht) hiervan per direct in kennis te stellen.
Date Accepted: 2018-11-04