Uit het booronderzoek komt naar voren dat in het onderzoeksgebied sprake is van dekzand of keizand zonder podzolprofiel, in een deel van de boringen gevolgd door een dun pakket natuurlijke klei en in één boring door een restant veen. Hierboven volgt in een deel van de boringen de voormalige bouwvoor. In alle boringen bestaat de toplaag uit een heterogeen pakket met recent puin, dat in verband zal staan met het bouwrijpmaken van het gebied bij de aanleg van het industrieterrein in de jaren ’90 van de vorige eeuw. De top van het dekzand bevindt zich tussen de 1,05 en 1,7 m-mv. Ter plaatse van boring 7 kon de dekzand-diepte niet worden vastgesteld, omdat hier sprake is van bouwzand dat op een diepte van 1,6 m-mv met de zuigerboor niet meer was op te boren. Het gebouw dat ten noorden van boring 7 ligt schijnt tot een diepte van 8 m-mv geheid te zijn. Mogelijk is de bodem rondom het gebouw ook diep verstoord en is daardoor op een hoger niveau geen vaste grond aangeboord. Bij het onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.MUG Ingenieursbureau b.v. adviseert om voor de terreinen waar boringen 5 t/m 7 zijn gezet geen vervolgonderzoek uit te voeren. Voor het terrein waar boringen 1 t/m 4 zijn gezet wordt vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek aanbevolen indien hier dieper wordt gegraven dan de top van het dekzand plus een buffer/veiligheidszone van 10 cm. Wanneer binnen het terrein waarvoor vervolgonderzoek wordt aanbevolen de bodemingrepen alleen bestaan uit het aanbrengen van heipalen en de oppervlakte van deze heipalen is gezamenlijk minder dan 5% van de oppervlakte van dit terrein, hoeft er geen archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.