Archeologisch onderzoek naar vindplaats 9/57 en de bewoningsgeschiedenis van de ijzertijd en Romeinse tijd deel 1, Archeologische Berichten Nijmegen - Rapport 61

Aan de voet van de Bemmelsedijk lag in de ondergrond een vindplaats uit de ijzertijd en Romeinse tijd, die al sinds jaren bekend was maar nog niet goed onderzocht. Pas in 1999-2000 is een klein gedeelte van deze als zeer waardevol benoemde vindplaats opgegraven. Tijdens de opgraving in 2012 is nog een gedeelte opgegraven. Directe aanleiding hiervoor was het verleggen van de dijk zodat een nevengeul voor de Waal uitgegraven kon worden. Dit gebeurde in het kader van het landelijke programma 'Ruimte voor de Rivier'. Het graven van de nevengeul zou de vindplaats grotendeels vernietigen, en daarom is besloten de archeologische waarden veilig te stellen door middel van een archeologische opgraving. De opgraving van vindplaats 9 / 57 was slechts een onderdeel van een reeks opgravingen die in de zomer van 2012 hebben plaatsgevonden : ten oosten en ten westen van de Prins Mauritssingel zijn door Bureau Leefomgevingskwaliteit, Archeologie Nijmegen (BLAN) verschillende archeologische zones onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken worden gebundeld in zeven rapporten. De definitieve opgraving in zone P9 / 57 was in oppervlakte de grootste opgraving die in het oostelijke deel van het plangebied van de dijkteruglegging is uitgevoerd. Resten uit de vroege ijzertijd tot de nieuwste tijd zijn aangetroffen, uiteenlopend van (nederzettings) sporen tot vondstmateriaal. Het onderzoek (Bd1) is langdurig onderbroken geweest als gevolg van een hoge grondwaterstand in de eerste maanden van 2000, die het aanleggen en documenteren van vlakken onmogelijk maakte. Het project Nld6 is vervolgens uitgevoerd in het resterende bedreigde deel van vindplaats 9 / 57. Door de tijd heen zijn er aanwijzingen voor bewoning dan wel gebruik van het terrein. In sommige perioden, zoals de vroege ijzertijd en het tweede deel van de midden-ijzertijd, zijn deze aanwijzingen eerder schaars. Naar het einde van de late ijzertijd wordt het terrein intensiever gebruikt en in de vroeg-Romeinse tijd is er sprake van duidelijke bewoning. Er is geen aanname voor bewoning in dit deel van de Waalsprong in de periode voorafgaand aan de ijzertijd. Het gebied ten zuiden van Lent maakte in de bronstijd nog deel uit van het actieve rivierbed van de Rijnstroom, en was bijgevolg een zeer dynamisch, drassig gebied. De mens zal dit moerassige landschap wel gefrequenteerd hebben om er te jagen, te vissen, vee te weiden en bomen te kappen, maar gewoond heeft men hier (blijkt vooralsnog) niet. De eerste bewoning komt pas op gang vanaf de vroege ijzertijd en duurde tot in de vroeg-Romeinse tijd. Dit blijkt uit het vanaf dan in overvloed voorkomen van onder andere aardewerk, metalen voorwerpen, glazen armbanden, natuurstenen objecten, en bouwkeramiek uit verschillende perioden. Hoewel de opgraving erg veel sporen heeft opgeleverd, is het niet mogelijk om het merendeel hiervan goed te dateren of aan een bewoningsperiode toe te schrijven. Ook kunnen de meeste paalsporen niet herleid worden tot een structuur, waardoor het moeilijk blijft zicht te krijgen op hoe de bewoning er in een bepaalde periode uitzag. Het aantal structuren dat aan de vroege ijzertijd (periode Ia) toegekend kan worden is opvallend hoog in vergelijking met de andere gedefinieerde perioden in de ijzertijd. Het gaat om structuren die verwacht mogen worden op een nederzettingsterrein, namelijk vier spiekers, drie palenrijen, drie greppels met palenrijen, twee greppels, een waterput, een waterkuil en zes kuilen. Er zijn geen huisplattegronden gevonden. De oorzaak hiervan is dat de vindplaats waarschijnlijk verder naar het noorden uitstrekte, waar niet is opgegraven. Uit de eerste helft van de midden-ijzertijd (periode Ib) zijn geen gedateerde structuren herkend. Het is niet uitgesloten dat de enkele structuren die tot de ruimere periode Iac zijn gerekend (omdat de vondsten geen nauwkeuriger datering toelieten) in deze periode thuishoren, maar het is evenmin uit te sluiten dat ze toch nog in de eerdere periode Ia thuishoren of misschien wel in de tweede helft van de midden-ijzertijd (periode Ic). Het betreft drie kuilen en een dierengraf. Het is pas vanaf de tweede helft van de midden-ijzertijd (periode Ic) dat er weer sprake is van min of meer duidelijk gebruik van het terrein. Ook nu kan niet echt van bewoning gesproken worden, aangezien plattegronden van hoofd- en bijgebouwen ontbreken. Greppels, waterputten, palenrijen en andere structuren die verwacht mogen worden op een nederzettingsterrein zijn ook niet aanwezig. Wel zijn er zes kuilen gevonden. Het aantal structuren dat met zekerheid in het begin van de late ijzertijd (250-150 voor Chr.) gedateerd kan worden is betrekkelijk klein. Toch is er een merkbaar verschil te zien in vergelijking tot de voorgaande periode. Dit uit zich niet alleen in de aard van de structuren, een waterput, een greppel en twee kuilen, maar ook in de verspreiding ervan over het opgravingsterrein. Opvallend zijn de vele scherven van ijzertijdaardewerk in het opgegraven deel. Zij representeren maximaal ca. 4000 potten. Alleen al depressie 150 heeft fragmenten van bijna 800 potten opgeleverd. Vanaf de late ijzertijd tot in de vroeg-Romeinse tijd wordt het terrein intensiever gebruikt. Dit uit zich in de aanwezigheid van verschillende structuren : spiekers, horrea, greppels, kuilen, waterputten en zelfs een boerderij. Toch blijkt ook nu weer dat de datering van deze structuren niet eenduidig genoeg is om met zekerheid te kunnen stellen dat al deze structuren ook gelijktijdig zijn. Voor de late ijzertijd tot de vroeg-Romeinse tijd zijn op basis van het al dan niet gecombineerd voorkomen van handgevormd en gedraaid aardewerk drie perioden onderscheiden : Ie-IIa (150 voor Chr. tot 50 / 70 na Chr.), IIa (19 voor Chr. tot 50 / 70 na Chr.) en IIab (19 voor Chr. tot 100 na Chr.). Afgaande op het aardewerk lijkt de bewoning ten einde te zijn gekomen omstreeks het midden van de 1e eeuw, of iets erna. Het boerenerf wordt verlaten en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat er hierna nog bewoning op deze plaats heeft plaatsgevonden. Het lijkt erop dat het erf ten noordoosten van zone P9 / 57 dat door RAAP is onderzocht, en dat mogelijk deels gelijktijdig maar vooral opvolgend is, de voortzetting van de bewoning in dit gedeelte van het plangebied voorstelt. De enige twee structuren die in zone P9 / 57 zijn gevonden die in de (laat-)Flavische periode gedateerd kunnen worden zijn waterput 11 en kuil 18. Kuil 18 ligt boven de dichtgegooide waterput, in het zuidelijke deel van de opgraving.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xg6-ry3d
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-un-hgo5
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:159096
Provenance
Creator Heirbaut, E.N.A.; Koot, C.W.
Publisher gemeente Nijmegen
Contributor Aarts, J.; Broeke, P.W. van den; Clerbaut, T.R.; Dijk, J. van; Heeren, S.; Hemert, J. van; Hendriks, J.; Kooistra, L.I.; Komen, M.C.M.; Weis-König, S.; Berg, J.J.H. van den; Beukelaar, T.; Brinkhuizen, D.; Cleveringa, P.; Drenth, E.; Heunks, E.; Joosten, I.; Kruyk, H. de; Kubiak-Martens, L.; Linde, C. van der; Oostveen, J. van; Ostkamp, S.; Reijnen, F.; Rijkelijkhuizen, M.; Sam, D.; Tunker, B.; Veen, B.J. van der; Velde, S. ven der; Verbaas, A.; Vermeeren, C.; Walraven, N.; Wolf, H. de; Nijmegen, GEMEENTE; gemeente Nijmegen (gemeente Nijmegen)
Publication Year 2020
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/pdf; image/jpeg; text/xml; Acrobat PDF; Mapinfo; Microsoft Office; application/x-cmdi+xml
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.874 LON, 51.859 LAT); Netherlands