Bureau- en veldonderzoek door RAAP in 1999 wees uit dat, ondanks lage verwachtingen aan de hand van de IKAW en de archeologische potentiekaart, aan het hele gebied, met uitzondering van enige afgravingen, een hoge archeologische waarde kan worden toegekend.
-Bij verkennend onderzoek door BAAC bv in 2003 werden 8 locaties geselecteerd voor vervolgonderzoek.Uit de vondsten blijkt dat in het gebied vooral archeologische resten aanwezig zijn uit de IJzertijd-Romeinse tijd. De onderzoeksresultaten geven aan dat het gebied vanaf de Bronstijd tot en met de Romeinse tijd bewoond is geweest. Het zwaartepunt van de bewoning ligt waarschijnlijk in de IJzertijd. Andere archeologische sporen uit latere perioden zijn niet aangetroffen.
-In augustus 2005 werd veldonderzoek uitgevoerd door het ADC. Een aantal vindplaatsen werden behoudenswaardig bevonden op basis van hun gaafheid en conservering, aangetroffen grondsporen en in situ mobilia.Een spoor en wat vondsten wijzen op activiteiten in het Neolithicum. De nederzettingen dateren uit de IJzertijd. Uit de nieuwe tijd stammen sporen van leemkuilen ten behoeve van de baksteenindustrie.Het merendeel van het aangetroffen aardewerk dateert uit de Vroege tot Late IJzertijd. Slechts drie scherven zijn Romeins, en een bescheiden hoeveelheid uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
-In opdracht van De Maaswerken werd tussen 24 mei 2005 en 14 juli 2005 door archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf een archeologische begeleiding uitgevoerd bij de aanleg van nieuwe kaden langs het Lateraalkanaal te Haelen.Tijdens het proefsleuvenonderzoek en de daaropvolgende begeleiding van de ontgraving van het wegcunet konden door de grote diepte van de (geplande) ontgravingen zowel bodemkundige als archeologische waarnemingen worden gedaan. Aangezien buiten de aandachtszones de ontgravingen zelf niet actief konden worden begeleid, konden doorgaans alleen de sporen in de diepere niveaus worden gedocumenteerd.Tijdens de begeleiding werden drie van de vier gekarteerde meandergordels onderzocht. Tussen deze restgeulen konden twee hogergelegen zones worden afgebakend. De zuidelijke zone, die zich tussen meandergordel 7 en 11 bevond leverde nauwelijks archeologische indicatoren op. Het noordelijke gedeelte tussen meandergordels 11 en 10/11 bestond uit een meer geaccidenteerd terrein, waarin verspreid drie zandruggen op verschillende dieptes werden vastgesteld. In de lemige en kleiige sedimenten die boven deze zandlagen waren afgezet werden twee verschillende leefniveaus vastgesteld, die herkenbaar waren door de aanwezigheid van houtskool, verbrande leem en keramiekfragmenten. De bovenste laag was vermoedelijk bewoonbaar vanaf de IJzertijd tot in de Romeinse tijd. In vroegere tijden was het gebied mogelijk bewoond in het Laat-Neoliticum. Hoewel er geen dateerbare scherven voor deze oudste fase in het profiel werden gevonden, geeft een bodemfragment van een klokbeker of een AOO-beker gekoppeld aan spoor 31 een duidelijke indicatie voor menselijke aanwezigheid in deze periode.Boven de grootste zandrug van het zuidelijke gedeelte kon een bewoningslaag worden waargenomen, waarin kleine kuilen of paalkuilen herkenbaar waren. Op de flanken van deze zandrug werden twee sporen vastgesteld. Ook in de andere werkputten werden verspreid verkleuringen vastgesteld. Daarbij ging het doorgaans om houtskoolrijke vlekken, waarvan alleen bij spoor 31 een mogelijke laatneolithische datering kan worden vermoed. Tenslotte werden tijdens het proefsleuvenonderzoek een drietal subrecente kuilen vastgesteld, die vermoedelijk zijn uitgegraven voor de extractie van leem in verband met lokale baksteenproductie. Deze kuilen waren reeds tijdens het vooronderzoek vastgesteld. Afgezien van een datering op basis van de stratigrafie kon nauwelijks aanvullende informatie over dit fenomeen worden verzameld.Ondanks de gewijzigde strategie voor de ontgravingen heeft de archeologische begeleiding van de aanleg van de persleiding en het ontgraven van het nieuwe wegcunet van de Kanaalweg een relatief sluitend beeld van de vroegere bewoning op het tracé opgeleverd. Bij de tweede fase van de werken in het zuidelijke gedeelte van het kadetracé is het evenwel aan te raden rekening te houden met een veel bredere en diepere ontgraving bij het opstellen van de archeologische randvoorwaarden en de selectie van de aandachtszones. In de gebieden die buiten de archeologische aandachtszones vallen, kan begeleiding van de ontgravingen het landschappelijke en archeologische beeld aanvullen.
-Tussen 24 mei 2005 en 14 juli 2005 werd door archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf een archeologische begeleiding uitgevoerd bij de aanleg van nieuwe kaden langs het Lateraalkanaal te Haelen.Tijdens het proefsleuvenonderzoek en de daaropvolgende begeleiding van de ontgraving van het wegcunet konden door de grote diepte van de (geplande) ontgravingen zowel bodemkundige als archeologische waarnemingen worden gedaan. Aangezien buiten de aandachtszones de ontgravingen zelf niet actief konden worden begeleid, konden doorgaans alleen de sporen in de diepere niveaus worden gedocumenteerd.Tijdens de begeleiding werden drie van de vier gekarteerde meandergordels onderzocht. Tussen deze restgeulen konden twee hogergelegen zones worden afgebakend. De zuidelijke zone, die zich tussen meandergordel 7 en 11 bevond leverde nauwelijks archeologische indicatoren op. Het noordelijke gedeelte tussen meandergordels 11 en 10/11 bestond uit een meer geaccidenteerd terrein, waarin verspreid drie zandruggen op verschillende dieptes werden vastgesteld. In de lemige en kleiige sedimenten die boven deze zandlagen waren afgezet werden twee verschillende leefniveaus vastgesteld, die herkenbaar waren door de aanwezigheid van houtskool, verbrande leem en keramiekfragmenten. De bovenste laag was vermoedelijk bewoonbaar vanaf de IJzertijd tot in de Romeinse tijd. In vroegere tijden was het gebied mogelijk bewoond in het Laat-Neoliticum. Hoewel er geen dateerbare scherven voor deze oudste fase in het profiel werden gevonden, geeft een bodemfragment van een klokbeker of een AOO-beker gekoppeld aan spoor 31 een duidelijke indicatie voor menselijke aanwezigheid in deze periode.Boven de grootste zandrug van het zuidelijke gedeelte kon een bewoningslaag worden waargenomen, waarin kleine kuilen of paalkuilen herkenbaar waren. Op de flanken van deze zandrug werden twee sporen vastgesteld. Ook in de andere werkputten werden verspreid verkleuringen vastgesteld. Daarbij ging het doorgaans om houtskoolrijke vlekken, waarvan alleen bij spoor 31 een mogelijke laatneolithische datering kan worden vermoed. Tenslotte werden tijdens het proefsleuvenonderzoek een drietal subrecente kuilen vastgesteld, die vermoedelijk zijn uitgegraven voor de extractie van leem in verband met lokale baksteenproductie. Deze kuilen waren reeds tijdens het vooronderzoek vastgesteld. Afgezien van een datering op basis van de stratigrafie kon nauwelijks aanvullende informatie over dit fenomeen worden verzameld.
ZM 02 Lateraalkanaal West
Files not yet migrated to Data Station. Files for this dataset can be found at https://easy.dans.knaw.nl/ui/datasets/id/easy-dataset:33852.
Date: juli-december 1999 (RAAP IVO verkennende fase 1)
Date: april-mei 2003 (BAAC IVO verkennende fase 2)
Date: 16 augustus-12 oktober 2004 (ADC IVO waarderende fase)
Date: mei-juli 2005 (BeVdG uitvoeringsbegeleiding)