Tijdens het onderzoek zijn de archeologisch relevante bodemlagen onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Hierbij is gebruik gemaakt van een zeef met een maaswijdte van 4 mm. Indien het sediment te lemig was (boring 1) is het sediment in de archeologisch relevante laag versneden en verbrokkeld. De in het veld verzamelde indicatoren zijn door specialisten gedetermineerd. Alleen indien sprake zou zijn van relevant vondstmateriaal, zou de vondst worden opgenomen in de vondstenlijst. Vondsten die na determinatie bleken te bestaan uit bijvoorbeeld onbewerkt natuursteen of (zeer) recent aardewerk, zijn niet in de lijst opgenomen. Indicatoren waarvan in het veld al duidelijk zou zijn dat hieraan geen datering gekoppeld kan worden, zoals spikkeltjes houtskool, spikkeltjes aardwerk en/of spikkeltjes (verbrand) huttenleem, zijn in de archeologisch relevante bodemlaag niet aangetroffen. Ook zijn geen organische macroresten aangetroffen. Er zijn tijdens het veldwerk geen vondsten gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats ter plekke. Op basis van de resultaten van het karterende booronderzoek kan geconcludeerd worden dat de hoge verwachting op het aantreffen van vindplaatsen zoals weergegeven op de verwachtingskaart voor het plangebied naar beneden toe kan worden bijgesteld tot een lage verwachting voor alle perioden. Dit op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.