SamenvattingIn het centrum van Eerbeek worden een aantal voormalige bedrijventerreinen en het Oranje Nassauplein herontwikkeld. De betreffende herontwikkelingen maken deel uit van het ‘Centrumplan Eerbeek’ (zie figuur 1). In dit kader heeft Transect in december 2011 en januari 2012 archeologische verkennende booronderzoeken uitgevoerd in deelgebieden A (Stuijvenburchstraat), C (Oranje Nassauplein) en D (Stationstraat).Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft voor wat betreft resten uit de Midden Romeinse tijd B (150 – 270 na Chr.) tot en met de Vroege Middeleeuwen A (450 – 525 na Chr.). Voor wat betreft deelgebied E (voormalige Burgerhallen) is feitelijk aangetoond, dat hier sprake is van een grafveld uit deze periode. Dit grafveld strekt zich mogelijk uit tot in deelgebied A (Stuijvenburchstraat) en wellicht ook tot in deelgebied D (Stationstraat).Op basis van het verkennend booronderzoek kan worden geconcludeerd, dat de bodem in deelgebieden C (Oranje Nassauplein) en D (Stationsstraat), voor wat betreft het archeologisch relevante niveau, nog het meest intact is en dat die in deelgebied A (hoek Stuijvenburchstraat – spoorlijn en hoek Coldenhovenseweg – Stationstraat) vrijwel geheel is verstoord, hetzij door menselijk ingrijpen, hetzij door natuurlijke erosie.Gezien de bebouwing en andere fysieke belemmeringen in deelgebied C (Oranje Nassauplein) wordt hier voor ontgravingen archeologische begeleiding geadviseerd. Voor wat betreft deelgebied D (Stationstraat) wordt geadviseerd om een archeologisch karterend onderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuf. Op deze wijze kunnen de resultaten uit het verkennend booronderzoek op een betrouwbare manier in het veld worden getoetst en kan worden vastgesteld of zich in deelgebieden C (Oranje Nassauplein) en D (Stationstraat) al dan niet archeologische waarden bevinden.Voor wat betreft deelgebied A, percelen A1 (hoek Stuijvenburchstraat – spoorlijn) en A2 (hoek Coldenhovenseweg – Stationstraat) wordt verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Hiervoor zijn een aantal redenen. Ten eerste heeft het booronderzoek op beide percelen aangetoond dat de bodem aanzienlijk is geroerd als gevolg van vergravingen en egalisatie. Ten tweede, als zich hier archeologische waarden bevinden, zullen hiervan alleen kleine en slechts losse en geïsoleerde delen nog bewaard zijn gebleven. Het lijkt ons daarom meer opportuun uit te gaan van deelgebieden met grotendeels intacte bodems.Met het uitgevoerde verkennend booronderzoek kan de aanwezigheid van archeologische waarden binnen deelgebied A echter niet geheel worden uitgesloten. Daarom wordt hier gewezen op de wettelijke plicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 om archeologische waarnemingen, zoals archeologische vondsten, te melden. Om praktische redenen wordt geadviseerd om de melding bij de gemeente te doen.
