De geïnterviewde (Berlijn, 1927) verbleef tijdens de Tweede Wereldoorlog tweemaal in Theresienstadt. Zij wordt op 18 januari 1944, samen met haar zusje, vanuit kamp Westerbork (waar ze toen al vanaf november 1942 was) gedeporteerd naar Theresienstadt (transport XXIV/2). Daar worden de zusjes herenigd met hun ouders (die ook enige tijd in Westerbork hadden verbleven, maar) die al met het eerste transport (vanuit Amsterdam, 21 april 1943) naar Theresienstadt waren gestuurd. Op 28 oktober 1944 wordt het hele gezin vanuit Theresienstadt gedeporteerd naar Auschwitz, alwaar de ouders worden vermoord en de zusjes kort verblijven. Via Bergen-Belsen (november 1944) belanden ze in werkkamp Raguhn (januari 1945). In april 1945 worden de geïnterviewde met haar zusje vanuit Raguhn op een transport gezet in een trein met onbekende bestemming. En zo belandt de geïnterviewde – volgens eigen zeggen als een ‘Muselmannetje’ – voor de tweede keer in Theresienstadt. Daar maakt ze op 8 mei 1945 de bevrijding mee. Vanwege een hardnekkige tuberculose reist de geïnterviewde (zonder haar zusje) vanuit Theresienstadt met een ziekentransport (via Zuid-Duitsland) naar Nederland. Na de oorlog verblijft ze vanwege haar tuberculose drie jaar in een noodsanatorium te Santpoort.* Het interview concentreert zich op de twee verblijven in Theresienstadt, maar ook op het verblijf in kamp Westerbork. Over Auschwitz en Raguhn wordt zeer kort gesproken. Bij Bergen-Belsen staat de geïnterviewde wat langer stil. Het laatste stuk van het interview gaat over de repatriëring, 'de ontvangst' in Nederland, de vroege en latere naoorlogse tijd in Nederland.
Date Submitted: 2010-07-05