Tijdens het proefsleuvenonderzoek kon worden vastgesteld dat de bodem vanaf het
maaiveld bestond uit een sterk puinhoudend en dik opgebracht pakket. Dit zal zijn
opgebracht tijdens het bouwrijp maken in het midden van de twintigste eeuw. Hieronder
was, met uitzondering van het zuidelijk deel, het onderste deel van een akkerlaag (esdek)
aanwezig. Deze akkerlaag dateert waarschijnlijk uit de nieuwe tijd. Hieronder was in het
grootste deel van het plangebied een veldpodzolbodem aanwezig bestaande uit een
uitspoelingslaag en een slecht ontwikkelde inspoelingslaag. Deze slecht ontwikkelde
inspoelingslaag duidt op een zijwaartse afvoering van ijzer- en minerale deeltjes en is
kenmerkend voor relatief natte zandgronden nabij beekdalen.
De enige vondst van archeologische waarde is een kuil van beperkte omvang met in
de vulling twee verweerde scherven die gedateerd kunnen worden in de ijzertijd of romeinse
tijd. Gezien de ligging van een ijzertijdvindplaats direct noordelijk van het plangebied lijkt
een datering in de ijzertijd het meest voor de hand te liggen. De vondst van het spoor maakt
duidelijk dat het plangebied wel is gebruikt in de ijzertijd, maar de aard is onduidelijk. Het
feit dat slechts één spoor is gevonden (lage spoordichtheid), in combinatie met relatief
vochtige omstandigheden (voor zandgronden) duidt op een marginaal gebruik. Overige
sporen bestonden uit sloten, die gedempt zijn tijdens het bouwrijp maken van het gebied in
de twintigste eeuw. Door middel van een scoretabel (Tabel 1) is vastgesteld dat geen sprake
is van een behoudenswaardige vindplaats.