Hamaland Advies heeft in opdracht van Civicon, ten behoeve van het plangebied Laarberg Noord (Mueller) aan het Ruiterpad te Groenlo een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De ontwikkeling betreft het ontwikkelen van een bedrijfspand en de inrichting van de kavel met een oppervlakte van ca. 6 ha. (zie bijlage 1). Het oppervlak van de nieuwe verstoring van de schuren is 6 ha. De exacte verstoringsdiepte is tijdens het opstellen van deze rapportage nog niet bekend maar zal dieper zijn dan 0,30 cm-mv.Op basis van de archeologische beleidskaart van gemeente Oost Gelre, blijkt dat met de geplande bodemingreep mogelijk archeologische waarden kunnen worden verstoord. Het plangebied ligt in een gebied met een lage en middelmatige archeologische waarde (AWV cat. 8 en 9), daarnaast ligt over het noordelijk en zuidwestelijk deel de attentiezone van 50 m van AWG categorie 2 (terrein van hoge archeologische waarde). Vanwege de ligging in meer categorieën geldt de hoogste categorie (AWG 2). Hiervoor geldt een verplichting voor onderzoek als de 30 cm mv voor bodemingrepen wordt overschreden. Volgens het nieuwe afwegingskader voor archeologiebeleid in de Regio Achterhoek geldt een vrijstelling bij plannen kleiner dan 50 m² en 30 cm-mv diepte. Vanwege de overschrijding van de vrijstellingsgrens is KNA conform bureauonderzoek dat is aangevuld met een veldonderzoek (verkennende en karterende fase), uitgevoerd door Hamaland AdviesConclusieHet bureauonderzoek toont aan dat er voor het plangebied voor de podzolgronden (zuidelijk deel) een middelhoge verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum tot en met Mesolithicum, en een lage verwachting voor de overige delen voor de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd geldt. Het noordelijk deel ligt in de attentiezone van 50 m van AWG categorie 2 (terrein van hoge archeologische waarde). Hier zijn mogelijk uitlopers van het in AWG-2 terrein aangetoonde urnenvelden aanwezig. Er is een kans op een bodemverstoring tot onder het archeologisch waardevol niveau door de ontginning van de heide en de bewerking van agrarische grond tot een diepte van ca. 0,50 m-mv. De aanwezigheid van een eerddek van 20-50 cm kan archeologische vindplaatsen hebben beschermd.Derhalve is om de intactheid van de bodem te toetsen een inventariserend booronderzoek (verkennende en karterende fase) met 36 verkennende boringen en 19 karterende boringen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodemopbouw in het plangebied deelsbestaat uit intacte podzolgronden in het zuidelijk deel en de noordoostelijke hoek van het onderzoeksgebied. In het overige deel van het plangebied ontbreken intacte podzolprofielen. Daarnaast is in een zestal boring de oorspronkelijke eerdlaag aangetroffen die vermoedelijk dateert uit de eerste helft van de 20e eeuw. De overige boringen in het onderzoeksgebied tonen een verstoorde opbouw van het bodemprofiel (A/C- en B/C-profielen). Zowel tijdens de verkennende fase als de karterende fase zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen in de boorkernen.Omdat in een deel van het onderzoeksgebied intacte natuurlijke bodems zijn aangetroffen is in overleg met de opdrachtgever besloten om rond de boringen waarin deze bodems zijn aangetroffen het boorgrid te verdichten naar 20 boringen per hectare en deze uit te voeren met een edelmanboor met een diameter van 12 cm en 15 cm om de kans op het treffen van archeologische indicatoren te vergroten. In de karterende fase zijn dezelfde bodemtypen aangetroffen met uitzondering van bodems met de oorspronkelijke eerdlaag. De ruimtelijke verspreiding van de verschillende bodemtypen over het onderzoeksgebied is door de resultaten uit de karterende fase nagenoeg onveranderd. Eveneens zijn in de karterende fase geen archeologische indicatoren aangetroffen in de boorkernen. De verwachting is daarom dat er met de voorgenomen bodemingrepen geen archeologische vindplaatsen verloren zullen gaan. Hierbij moet wel een voorbehoud gemaakt worden. Kleinschalige vuursteenvindplaatsen (vuursteenstrooiingen) en urnengrafvelden zijn nauwelijks op te sporen met behulp van booronderzoek.SelectieadviesVanwege het ontbreken van archeologische vindplaatsen en/of archeologische indicatoren adviseren wij om geen vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren. Met de voorgenomen bodemingrepen worden geen archeologische waarden geschaad.SelectiebesluitDe resultaten en aanbevelingen uit deze rapportage zijn op 10 december 2016 getoetst door het bevoegd gezag, gemeente Oost Gelre (dhr. P. Ballast) en haar adviseur, de regionaal archeoloog van de Omgevingsdienst Achterhoek (drs. D. Kastelein)1. Op basis van de resultaten van het archeologisch vooronderzoek wordt in het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. Met dit selectieadvies wordt ingestemd. In het rapport wordt weliswaar een terecht voorbehoud ingebouwd voor het opsporen van ondermeer urnenvelden middels boringen, doch lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat zich in het westelijk deel, aansluitend op de op de gemeentelijke waardenkaart vastgelegde vindplaats geen uitloper bevindt van het urnenveld. Juist in het westelijk deel van het plangebied is met uitzondering van een klein deel in het zuidwesten geen sprake meer van intacte bodemprofielen. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat ook hier de top van de C-horzontzich op een aanzienlijk lager niveau bevindt dan waar in de proefsleuven uit begin 2016 op het nabijgelegen Laarberg Zuid sprake was.VoorbehoudHet uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het aantreffen dan wel vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen.Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (Erfgoedwet 1-7-2016, art. 5.10 en 5.11) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: ‘Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister’. Deze aangifte dient te gebeuren bij de RCE te Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre (dhr. P. Ballast, e-mail: p.ballast@oostgelre.nl hiervan per direct in kennis te stellen.