Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor een hoogspanningstracé te Hoorn, gemeente Hoorn (kaart 1; afbeelding 1). Het betreft een tracé met een lengte van ca. 2 kilometer, waarbij vanaf het onderstation Hoorn een gestuurde boring plaatsvindt, en vervolgens het tracé deels in de grond en deels in een buis wordt gelegd (om tussen het geluidscherm en bovenleidingsportalen te komen) om tenslotte bij het verdeelstation van Liander aan te kunnen sluiten. De geplande werkzaamheden en het aan te leggen tracé is op genomen in bijlage 2. Vanaf het westen wordt een lus aangelegd in een open ontgraving vanwaar een gestuurde boring zal plaatsvinden onder het stationsgebied door tot het punt waar het tracé in het smalste stuk tussen de spoorlijnen en de spoorsingel wordt aangelegd. Vanaf dit punt tot aan de kruising met de Holenweg naar het verdeelstation van Liander wordt gebruik gemaakt van een open ontgraving. In de meeste delen wordt de kabel eerst in een beschermende buis aan gelegd, waarna deze tot ca. 60 cm onder het maaiveld zal worden ingegraven. Ter hoogte van wegen en op de overige delen wordt de kabel direct middels een ontgraving van ca. 90 cm onder maaiveld in de grond geplaatst.
Vooralsnog worden de bestaande wegen middels een open sleuf gekruist voor de aanleg van de kabels. De kruising met de Holenweg wordt ook via een gestuurde boring gerealiseerd, waarna middels een open ontgraving het laatste deel naar de aansluiting aangelegd zal worden. De te ontgraven sleuven krijgen een breedte van ca. 30-50 cm. De diameter van de buis is ca. 20 cm. Voorafgaand aan de ingrepen dient in kaart te worden gebracht of bij de ingrepen eventueel archeologische waarden worden bedreigd. Gezien de aard van de ingrepen (m.n. de open ontgravingen) zullen deze mogelijk tot in de archeologisch relevante niveaus reiken. Binnen het plangebied is sprake van een lage verwachting op sporen van de prehistorie tot aan de Middeleeuwen. Bewoning uit deze periode komen vooral voor op inversieruggen welke niet binnen het plangebied verwacht worden. Door de vele overstromingen en het lagunaire landschap is het plangebied voor de Middeleeuwen nagenoeg onbewoonbaar. Het plangebied is tot aan de Late Middeleeuwen bedekt met een veenpakket. Dit blijkt tevens ook uit de archeologische inventarisatie, waarbij de vroegste archeologische resten in de omgeving van het plangebied dateren uit de 12e eeuw n. Chr. Voor de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd geldt een hoge verwachting binnen het plangebied. Het plangebied is gelegen doorkruist twee oude uitvalswegen, Koepoortsweg en Holenweg, waarbij langs de Koepoortsweg bewoning is vastgesteld. De voorgangers van deze wegen kunnen nog aanwezig zijn onder de huidige wegen. Daarnaast kunnen langs de Koepoortsweg mogelijk nog resten van bewoning voorkomen. Tussen de Koepoortsweg en de J.D. Pollstraat is op de beleidskaart een zone met een hoge archeologische verwachting aangegeven maar op basis van historisch kaartmateriaal bevindt het plangebied zich buiten het gebied met de lijnbanen. Binnen het overige deel van het plangebied dient rekening te worden gehouden met resten van landgebruik, zoals perceelgreppels. Uit de archeologische opgravingen blijkt dat resten uit deze periode direct onder het maaiveld verwacht kunnen worden. In hoeverre deze resten nog intact zijn ter hoogte van het plangebied is afhankelijk van de mate van verstoring door de aanleg van de spoorlijnen, bestaande kabels en leidingen en de aanleg van een geluidsscherm. Vermoedelijk is het plangebied al grotendeels verstoord. Advies. Op basis van het bureauonderzoek heeft het plangebied overwegend een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het gaat dan met name om eventuele archeologische resten van de oude uitvalswegen Koepoortsweg en Holenweg die door de geplande werkzaamheden worden bedreigd. Langs de Koepoortsweg kunnen ook mogelijk nog resten van bewoning voorkomen, voor zover deze niet verstoord zijn door de aanleg van de huidige spoorlijn.
Het tracé loopt door een smalle strook die door de aanleg van de reeds aanwezige kabels en leidingen en het geluidsscherm al grotendeels verstoord is. Daarbij is ook van belang dat alleen langs de Koepoortsweg bewoning wordt verwacht en verder voornamelijk sporen van landgebruik. Binnen het plangebied wordt het nieuwe tracé op verschillende wijze gerealiseerd, namelijk via een gestuurde boring of met een open ontgraving. Voor wat betreft de gestuurde boring geldt dat deze geen bedreiging vormt voor het archeologisch bodemarchief. Dit deel van de werkzaamheden wordt op basis van het bureauonderzoek vrijgegeven. De open ontgraving valt uiteen in twee delen, namelijk de delen ter hoogte van de oude uitvalswegen en de overige delen. Momenteel wordt ter hoogte van de wegkruising van de Koepoortsweg en de Holenweg uitgegaan van een open ontgraving in het huidige wegdek. Op basis van de bevindingen van het bureauonderzoek adviseert Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie om bij graafwerkzaamheden ter hoogte van deze kruisingen een archeologische begeleiding uit te voeren om een dwarsprofiel van de oude wegen te documenteren en eventuele vondsten veilig te stellen. In kaart 7 staan deze zones aangeduid. Voor de overige open ontgravingen geldt dat deze vermoedelijk grotendeels in reeds geroerde grond zullen plaatsvinden. Daarnaast worden voornamelijk sporen van landgebruik verwacht die nauwelijks zichtbaar, te herkennen of te onderzoeken zullen zijn in de smalle sleuven die gegraven zullen worden (max. 1 m breed). Behalve de ontgravingen nabij de uitvalswegen Koepoortsweg en Holenweg worden ook deze werkzaamheden vrijgegeven. Het bevoegd gezag, de gemeente Hoorn, dient eerst over het advies in dit rapport een besluit te nemen. Wanneer het bevoegd gezag besluit dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is en het plangebied wordt vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen, blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondsten of waarneming van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondsten). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondsten’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Hoorn, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.