In juni 2015 is een definitieve opgraving (DO) uitgevoerd bij de Cunerakerk in Rhenen (gemeente Rhenen). Ten tijde van het onderzoek was het plangebied (figuur 1) in gebruik als plein bij de kerk. De aanleiding voor het onderzoek vormt het opstellen van een bestemmingsplan en de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van een aanbouw aan de kerk. Uit het vooronderzoek (bureaustudie, verkennend booronderzoek en proefsleuf) blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied, die verstoord zullen worden bij de voorgenomen werkzaamheden. Omdat behoud in situ geen optie is, is overgegaan naar de uitvoer van een definitieve opgraving. De huidige Cunerakerk en de mogelijke voorganger hebben aanzienlijke historische en archeologische significantie. Ten eerste als drager van de middeleeuwse identiteit van Rhenen als pelgrimsoord. Ten tweede vanwege de grafresten die zijn aangetroffen en wat deze mogelijk kunnen vertellen over begraafpraktijken vanaf de Vroege Middeleeuwen in deze regio. Aangezien de uitbreiding vrijwel direct naast de noordzijde van de kerk ligt, kunnen hier de oudste graven worden aangetroffen. Uit het archeologisch vooronderzoek (Kerkhoven 2014; het verkennend booronderzoek) blijkt dat in het plangebied sprake is van een antropogeen ophogingspakket c.q. archeologische laag, waarvan de top op 25 cm –Mv ligt. Het antropogeen ophogingspakket is circa 155 tot 190 cm dik (met aftrek van verharding en straatzand). Hieronder liggen op een diepte van 190 tot 240 cm –Mv pleistocene sandrafzettingen. Hierin kunnen grondsporen worden verwacht die samenhangen met oudere bewoningsfasen van Rhenen (bijv. Romeinse of vroegmiddeleeuwse nederzettingsresten). Prehistorische resten worden niet verwacht vanwege het ontbreken van bodemvorming in de sandrafzettingen. Archeologische indicatoren zijn al hoog in het bodemprofiel aangetroffen, op een diepte vanaf 25 cm – Mv. Er zijn meer dan 60 botfragmenten in de boringen aangetroffen, waaronder mogelijk botten van pasgeborene en kinderen. Brokken tufsteen verwijzen mogelijk naar een oudere voorganger van de huidige kerk of hangen samen met de fundering van de kerk. Het oudst aangetroffen materiaal kan in de Middeleeuwen worden gedateerd. Het betreft waarschijnlijk een fragment Pingsdorf- of Badorfaardewerk, maar een Romeinse datering is ook mogelijk. Jonger keramisch materiaal is in de 18e eeuw te dateren (Nieuwe Tijd B). Vanwege het aantreffen van meerdere archeologische indicatoren in de boringen en de ligging van het plangebied direct naast de Cunerakerk, werd op basis van het booronderzoek een proefsleuvenonderzoek met mogelijke doorstart naar opgraving geadviseerd. Dit advies is overgenomen door het bevoegd gezag en tot uitvoering gebracht. In dit rapport worden zowel de resultaten van het proefsleuvenonderzoek als de definitieve opgraving behandeld. Op basis van de uitgevoerde opgraving kan worden geconcludeerd dat het deel van het kerkhof dat is opgegraven tussen de 16e eeuw en 1828 in gebruik was en voornamelijk gewijd was aan kinderen uit armere milieus. Tevens zijn er een aantal graven van volwassene aangetroffen. De conclusie dat het hier een deel van het kerkhof betreft waar met name de armere delen van de Rhenense bevolking zijn begraven is gebaseerd op een aantal factoren. Allereerst de locatie aan de noordzijde, de slechte kant van het kerkhof waar meestal de armere mensen werden begraven. Daarnaast het feit dat de meeste graven geen sporen vertonen van kisten. Deze mensen waren waarschijnlijk in lijkwades begraven, hetgeen goedkoper is dan een kist. Ook de aanwezigheid van kleine speldjes sluit hierbij aan. Daarnaast zijn er vrij weinig vondsten die geassocieerd zijn met de graven. Dit kan een teken zijn van de sociale status, maar het is ook goed mogelijk dat dit een gevolg is van de Reformatie waardoor het begrafenisritueel sterk werd versoberd. Tenslotte geeft ook het botmateriaal zelf informatie over de leefomstandigheden van de overledene. Het merendeel van de kinderen leed aan een vitamine D tekort, veroorzaakt door slechte voeding of zelfs ondervoeding. Het feit dat ook de jonge baby’s hier reeds last van hadden duidt er op dat ook de ouders niet beschikten over beter voedsel. Daarnaast komen er ook groeistoornissen voor en andere afwijkingen die samenhangen met slechte of gebrek aan voeding. De vijf volwassen mannen die ook zijn gevonden tonen aan dat ook zij vaak te maken hadden met slechte voeding en waarschijnlijk zwaar lichamelijk werk verrichten tijdens hun leven. De combinatie van locatie, geen kisten maar lijkwades, geen grafgiften en tekenen van ondervoeding leiden tot de conclusie dat we hier te doen hebben met een deel van het kerkhof waar de armere delen van de Rhenense bevolking ter aarde werden besteld. Waarschijnlijk was het aandeel armere mensen aanzienlijk binnen Rhenen, ook al weten we relatief weinig van hen. Daarom levert deze nieuwe dataset interessante nieuwe gegevens over het leven in Rhenen en dan met name ook de jeugd in Rhenen tussen de 16e eeuw en 1828, de periode waarin Rhenen verarmde.