Tijdens het veldwerk is in negen van de twaalf boringen (boringen 1 t/m 5 en 10 t/m 12) een terplaag aangetroffen. Het betreft een relatief schone terplaag, vermoedelijk aan de rand van de terp. De top van de terplaag is aangetroffen op een diepte tussen 0,08 m –NAP en 0,33 m +NAP, de onderkant van de terplaag bevindt zich op een diepte tussen 0,15 en 0,72 m –NAP. Boringen 1, 2, 3 en 9 bevinden zich in een circa 2,5 m brede zone die op basis van de bouwtekening van de reeds bestaande ligboxenstal reeds is vergraven tot een diepte van maximaal 1,85 m (zie bijlage 3 en figuur 3). De hier aangetroffen terplaag zal dan ook verstoord zijn. Eventueel hierin aanwezige resten zullen niet meer in situ aanwezig zijn. De terplaag die is aangetroffen in de boringen 4, 5 en 10 t/m 12 valt buiten de vergraven zone, ter plaatse kunnen onverstoorde archeologische resten worden verwacht. Gezien het zandige pakket dat zich vrijwel overal direct onder de (al dan niet verstoorde) terplaag bevindt, is de terp vermoedelijk opgeworpen op een (uitloper van een) getij-oeverwal. In de boringen 6, 7 en 8 is de terplaag waarschijnlijk opgenomen in de verstoorde toplaag.