Hendrik van 't Wout (1923) moest als jonge jongen uit een arm Katwijks gezin op de visserij varen. Hij heeft zich na enige jaren stiekem bij de Maatschappij Nederland aangemeld en kwam zo op de Koopvaardij. Op de 'Mapia' monsterde hij aan. Hij dacht voor enige maanden weg te gaan, maar het werden zes jaar nadat de bemanning onderweg het bericht kreeg dat Nederland was bezet. H. van 't Wout viel net als alle andere zeelieden onder de Vaarplicht en heeft onder het gezag van de 'Shipping' op veel schepen gevaren in oorlogstijd. Hij werd getorpedeerd met de Salabangka en voer daarna nog op verscheidene andere schepen. Na de oorlog kreeg hij last van de oorlogservaringen en heeft zich onder behandeling moeten stellen. Hij spreekt schande van de manier waarop na de oorlog met de veteranen van de koopvaardij is omgegaan.
Varen met gevaarIn juni 1940 werd de Vaarplicht van kracht. Vanaf dat moment waren de Nederlanders die op onze koopvaardijvloot voeren onderdeel van de geallieerde strijdkrachten. De documentaire ‘Een vergeten zeemansgeschiedenis’ laat zien wat deze zeelieden en hun gezinnen moesten doorstaan.Direct na de Duitse inval werd in Londen de Netherlands Shipping and Trade Commission (NSTC) opgericht. De NSTC, die onder toezicht stond van de Nederlandse regering in ballingschap, was verantwoordelijk voor alle activiteiten van de Nederlandse koopvaardij buiten bezet gebied. Een van de eerste daden van de NSTC was de invoering van de Vaarplicht in juni 1940. Die bepaalde dat alle Nederlandse zeelieden bij wijze van dienstplicht moesten blijven varen, of weer moesten gaan varen.OorlogsinspanningHet Vaarplichtbesluit had ingrijpende gevolgen voor de Nederlandse koopvaardijschepen die zich bij het uitbreken in internationale wateren bevonden of in havens van de geallieerde bondgenoten. Tot aan het einde van de Vaarplicht, in februari 1946, werden deze schepen en hun bemanningen namelijk veelvuldig ingezet voor het verschepen van troepen, wapens, olie en andere grondstoffen, om zo een bijdrage te leveren aan de geallieerde oorlogsinspanning. Als stoker, matroos of officier werd de bemanning bovendien onder de meest gevaarlijke omstandigheden betrokken bij verschillende militaire invasies. Aan de inzet van de koopvaardijvloot waren dan ook grote risico’s verbonden. Meer dan 400 Nederlandse schepen werden tot zinken gebracht waarbij 3.600 Nederlandse bemanningsleden omkwamen. Maar de koopvaardijlieden ondervonden niet alleen de voortdurende dreiging van aanvallen door Duitse, Italiaanse en Japanse onderzeeboten en bommenwerpers. Jarenlang waren ze ook onwetend over het lot van hun familie in bezet Nederland.Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) verwierf het archief van de NSTC in 1999. Het bevat onder andere gegevens over bemanningen en scheepsbewegingen, materiaal dat nu gedigitaliseerd en via de website van het NIMH toegankelijk is gemaakt (www.nimh.nl).Een vergeten zeemansgeschiedenisHet audiovisueel bedrijf Zigma heeft de herinneringen aan de oorlogsjaren van koopvaardijveteranen op zee en hun familieleden thuis in een Getuigen Verhalenproject vastgelegd. Deze interviews, aangevuld met historische filmbeelden, foto’s, brieven en ander archiefmateriaal, vormen het uitgangspunt voor de documentaire ‘Een vergeten zeemansgeschiedenis’. Daarin schetsen de makers een beeld van de tot nu toe weinig bekende geschiedenis van de koopvaardij tijdens de oorlog.Neem het verhaal van Jacobus Tazelaar die als marconist onder andere voer op het schip de Simaloer. Hoewel verboden, hield hij gedurende de oorlogsjaren een minuscuul klein geschreven dagboek bij. Uit de cahiers leest hij in de documentaire voor hoe zijn schip een luchtaanval te verduren kreeg, en hoe de bemanning in winterse buien in een te volle open sloep enige dagen op de Atlantische Oceaan doorbracht voordat ze door een vissersschip konden worden opgepikt. Of Jacobus Gorter, bemanningslid op een schip dat in konvooi voer en munitie vervoerde. Het schip werd geraakt door een torpedo. Gorter was de enige van de 88 bemanningsleden die de ramp heeft overleefd. Er gold vaarplicht, dus werd hij korte tijd later weer op een ander schip aangesteld.De interviews laten ook zien wat de gevolgen voor de gezinnen van zeelieden waren. De achtergebleven familieleden leefden niet alleen in grote onzekerheid over het lot van hun naasten, maar hadden het ook financieel zwaar. Want omdat hun mannen in geallieerde dienst voeren had de Duitse bezetter het uitbetalen van de salarissen gestaakt. De vrouwen waren nu aangewezen op het Maatschappelijk Hulpbetoon. Voor de vrouwen van de lagere bemanningsleden betekende dat in het begin geen achteruitgang. De gages van hun echtgenoten waren veelal niet hoger dan de uitkering die ze nu ontvingen. De Duitsers verminderen echter de hoogte van de uitkering toen hen dat duidelijk werd.Direct na de oorlog bleek dat in Nederland de inspanning van de koopvaardij onbekend was gebleven. Teruggekeerde zeelieden moesten zich melden bij de Politieke Opsporingsdienst om te worden onderzocht op hun politieke betrouwbaarheid. Of zoals een van hen het uitdrukte: “Heb je vijf jaar gevaren en gevochten moest je vragen beantwoorden of je in de oorlog niet fout was geweest!”De interviews zijn verdeeld over twee projecten: 'Verplicht varen voor Koningin en Vaderland' en 'Koopvaardijgezinnen in Oorlogstijd'.